Dennis:
We hebben ons twee dagen van huis getrapt en onderweg vind ik een handvol onverwachte herinneringen terug. Dicht bij huis schenk ik er nog nauwelijks aandacht aan omdat daar de herinneringen vers zijn en voor het oprapen liggen. Ik smijt ze aan de kant en fiets er dwars doorheen.
Iets verder weg van huis, en van het heden, klampen de herinneringen zich stevig vast aan mijn zware bagagedrager. Toch maken ze het fietsen stukken lichter.
Midden in de nieuwbouw van de Leidse Rijn zie ik een oude boerderij die ik herken. Hij hoort daar niet want nergens zijn nog graslanden te zien noch vee of akkers. De akkers, het vee en de graslanden hebben plaats moeten maken voor nieuwbouw en ontwikkeling. Toch is het die ene misplaatste boerderij die mij doet beseffen waar ik fiets. De Rijn links en die boerderij op een steenworp afstand van de kade, laten me een lang verdwenen weggetje zien. Een smal weggetje dat mij en Bastiaan Staffhorst naar een tennisveld brengt. We hebben er een seizoen getennist maar onze voetstappen zijn nu diep opgeborgen; net als onze tennisrackets.
Als we daarna door de Vleutenseweg fietsen zie ik vroege vrienden op HKU feesten of in studentenkamers waar we samen tot in de late uurtjes plaatjes draaien en bier drinken. Mike, Joost, Ryan en Bas. Ik wijs naar de plekken die horen bij grenzeloos plezier en neem Nicole mee naar de mooiste momenten uit die tijd.
Even later, in de buurt van De Bilt zie ik een statig wit landhuis waar ik in de vorige eeuw met mijn eerste band Yam een radio-optreden had. Ik wijs ernaar en vertel Niek over het optreden.
In Woudenberg zie ik een bloemenzaak waar ik nooit bloemen kocht maar wel twee draaitafels die ik later voor veel geld heb doorverkocht op marktplaats.
Nicole:
Ik woon al 17 jaar niet meer in Zevenaar. Ik heb er niet veel mee, ook nooit gehad. Wat ik er wel heb is lieve familie en vrienden. Op zondagmorgen worden we door hen uitgezwaaid. We rijden samen met mijn neefje Sem, Guus, Manon en Hilde naar Oud-Zevenaar, om Esther en Pino gedag te zeggen. Sem en Guus haken hier af en wij vervolgen onze weg richting Babberich. Hier ging ik vroeger geregeld dansen in Display met Manuela. De discotheek bestaat al jaren niet meer en heeft plaats gemaakt voor appartementen. De vriendschap met Manuela bestaat nog altijd, nu al 33 jaar.
Via landhuis Halsaf (het verhaal ging dat als je je hoofd door de kleine raampjes van het landhuis naar binnen stak, dan werd ie eraf gehakt) rijden we naar de Duitse grens om daar Elten in te fietsen. In mijn jeugd reed ik daar paard met mijn zus. Mijn vader bracht ons er vier keer(!) per week naar toe. Toen, als kind, vond ik dat de normaalste zaak ter wereld. Nu denk ik daar anders over.
In Elten rijden we door het centrum. Ik heb Dennis eerder al eens verteld dat ik vroeger met Manuela de Elterberg op fietste, om er daarna met een noodgang vanaf te fietsen om een ijsje te eten bij de Italiaan. Dennis vraagt zich af of die open is, maar helaas. Nou had hij ’m ook niet verdient, want hij was de Elterberg niet op gefietst.
Vroeger heb ik veel bij Manuela thuis op de boerderij gelogeerd. Tegenover de boerderij stond de Clubmühle en die staat er nog steeds. Destijds werd ie gebruikt als bordeel. Wij vonden het maar wat spannend om er steentjes tegen de ramen te gooien.
Als we in Emmerich aankomen nemen we afscheid van Manon en Hilde en fietsen Dennis en ik samen verder.
De bekendheid van het terrein neemt per kilometer af. We fietsen langs onbekende wegen waar ontelbare herinneringen liggen, alleen het zijn niet de onze. Dan verschijnt er een eenzame fietser naast ons en vraagt waar we heen willen. We noemen de plaats waar we naartoe onderweg zijn. De Duitse man neemt ons vervolgens mee naar een landweggetje dat ons, prachtig meanderend en autoloos, naar onze tijdelijke bestemming brengt. De zon is erbij als de man verteld over zijn dochter in Beieren. Zo maken we samen alweer nieuwe herinneringen.
(over hoe een Nederlands bandje op het legendarische podium van CBGB in New York terecht kwam)
Dat hapje eten na de eerste opnamedag had nogal wat voeten in de aarde. Eerst moest er worden bepaald welk genre restaurant ons alle vier aansprak (Joost had zich inmiddels bij ons aangesloten). Alle genres werden gezien als prima optie. We hadden namelijk honger.
In Manhattan aangekomen liepen we richting Brownies en het plan was om onderweg onze restaurantogen de kost te geven. Zag iemand een aantrekkelijke eettent, dan werd er een vergadering belegd.
Bij het eerste de beste restaurant (Chinees) waren we het al direct eens. Hier gingen we eten.
Het Aziatische restaurant had de allure van een ordinaire vreetschuur; een drukbezochte bovendien. Voor het oog van de kenner en de ervaren reiziger is dat een goed teken.
We gingen naar binnen.
Binnengekomen werd ons een tafeltje gewezen.
Terwijl we de eerste studiodag de revue lieten passeren en tegelijkertijd op de tweede opnamedag vooruitliepen, kwam er een schuchtere Chinees naar ons tafeltje geslopen, hij was opvallend lang wat mij even deed denken aan een rietstengel.
Of we al een keuze hadden gemaakt, was zijn vraag.
Behalve Bastiaan, die hongerig de menukaart van voor naar achter had bestudeerd, was er niemand die al een keuze had gemaakt. Maar wat we zeker wisten was dat we alle vier trek in bier hadden dus de man kwam niet voor niets.
’Four beer!’ Het was Aars die de bestelling plaatste en daarbij vier vingers de lucht in stak om misverstanden te voorkomen. De rietstengel begon ongemakkelijk om zich heen te kijken en maakte geen aantekening van de bestelling. Sterker nog, het groezelige blocnote werd diep in zijn donkere schort gestopt.
’We mogen geen alcohol schenken heren’, de Chinees trok bij deze woorden zijn schouders licht verontschuldigend op en liet ons zijn lege handen zien. Pure machteloosheid.
Als vier kinderen vlak na het tellen bij verstoppertje spelen keken we schichtig om ons heen. In een flits scande we de andere tafels in de hoop ergens een pijpje bier te zien staan zodat het bewijs kon worden geleverd dat de Chinees zich moest hebben vergist. Toen we geen bewijsmateriaal konden vinden keerden we onze blikken en keken elkaar vertwijfeld aan. Aars maakte aanstalten om overeind te komen en te vertrekken. We stonden op het punt z’n voorbeeld te volgen toen de Chinees met zijn armen het ’rustig aan’ gebaar begon te maken.
’Sit down, sit down, please’ klonk het.
Aars liet zich terugzakken maar hield zijn handen op de leuning van de stoel zodat hij ieder moment weer de benen kon nemen.
De Chinees kwam iets dichterbij toen hij zag dat Aars was gaan zitten. Hij maakte een lichte buiging en zei op een samenzweerderige toon: ’I will get you your beer’.
’Listen’ De rietstengel boog zich nog iets verder naar ons toe waardoor wij als vanzelf ook iets meer naar hém toe bogen. Als plantjes naar het licht.
De Chinees had onze volledige aandacht.
Zijn oplossing bestond eruit dat wij hem moesten zeggen welk bier we wilden drinken (Rolling Rock of Budweiser) en hem ongeveer 5 dollar mee moesten geven. Hij ging dan voor ons naar de Deli op de hoek om 4 halve liter blikken te kopen. Wij konden blijven zitten en al onze aandacht rustig op het menu richten. Het was immers zo, verklaarde hij nader, dat ze weliswaar geen vergunning hadden om alcohol te verkopen, maar dit betekende niet dat wij, de klanten, geen alcohol mochten drinken tijdens het eten. We moesten alleen even zorgvuldig het bonnetje van de Deli bewaren voor het geval de inspectie langskwam. Met dat bonnetje konden we dan aantonen dat we het bier zelf hadden meegebracht. Dan was er niets aan de hand!
Aars liet de stoelleuning los en klapte in zijn handen van geluk en vroeg de naam van de Lange Chinees. Tevreden met deze nieuw gesloten vriendschap schudde Aars de man de hand en gaf hem direct vijf dollar voor de boodschap.
’Mooi man,’ vond Aars.
De Chinees trok direct een lange jas aan en verdween met vijf euro uit het zicht om niet langer dan twee minuten later terug te keren met een dunne plastic tas met daarin vier grote blikken Budweiser. Met het zelfvertrouwen van een Rotterdamse bootwerker zette de Chinees de vier blikken met vier klappen midden op tafel.
We applaudisseerden voor het kunststukje.
Aars kwam alsnog overeind en gaf de beste man opnieuw een ferme handruk en liet hem het wisselgeld houden.
Tevreden graaide de lange Chinees in zijn schort en diepte het groezelige blocnote met het kleine potloodje op.
We hadden inmiddels een keuze gemaakt.
(over hoe een Nederlands bandje op het legendarische podium van CBGB in New York terecht kwam)
De vlucht vanuit Amsterdam verliep zonder problemen. Gelachen hebben we om de derderangs Oezbeekse films die ons tijdens de vlucht werden voorgeschoteld. Opvallend daarbij was de keuze om de films te voorzien van nasynchronisatie in plaats van ondertiteling. Nasynchroniseren an sich is niet zo zeer bezwaarlijk, ware het niet dat alle stemmen werden ingesproken door één en dezelfde man. Ik maakte me een voorstelling van deze man en zag een noeste Oezbeek voor me. Zo ééntje met eelt op z’n handen. Veel lichaamshaar, zware baard, overgewicht en een bontmuts gemaakt van de pels van een marter. Iets anders was moeilijk voor te stellen bij het horen van zijn lage ’Barry White-stem’.
We hadden met Lou afgesproken om direct na aankomst in New York naar Lexington Avenue te komen om elkaar daar in het advocatenkantoor, waar hij als ’associate’ werkte, te treffen.
Terwijl Staffhorst en Aars koers zette richting Brooklyn, gingen Joost en ik op zoek naar het advocatenkantoor aan de Upper East Side in Manhattan.
In de lobby aangekomen wachtte ons een zee van glimmend marmer die Joost en mij een zelfbeeld voorspiegelde die niet paste bij het kantoor. Een eenzame bewaker volgde ons vanachter een desk met zijn geïnteresseerde blik. De mode van die tijd had ervoor gezorgd dat we beiden in spijkerbroeken liepen die meer gaten dan spijkerstof kenden. De haveloze-look. Toen we de man naderden, vroeg hij ons op vriendelijke toon of hij ons van dienst kon zijn. Ik vertelde hem dat we een afspraak met Lou hadden. Na een kort telefoontje gaf de bewaker ons de juiste verdieping en wees ons de lift.
Ook de lift had een indrukwekkend marmeren uitstraling. We vlógen naar de 36e verdieping.
De liftdeur ging open en we liepen de gang van het advocatenkantoor binnen. Tas over de schouder. En daar kwam Lou aangelopen. Klein, gedrongen, kaal, maar in een maatpak van heb ik jou daar! Ik kende hem alleen als Lou in Bermuda broek. Van zijn overmatige lichaamsbeharing, die hem in Mexico zo uit de menigte deed springen, was in dit pak niets te zien. Zijn drie-dagen-baartje was ook verdwenen. Lou zag er gelikt uit.
Lou liet niets merken van enige afkeuring van onze gehavende spijkerbroeken en sjofele voorkomen. Hij groette me hartelijk, stelde zichzelf aan Joost voor en vroeg ons of we interesse hadden in een rondleiding door het kantoor.
We hadden interesse.
Lou liet ons de werkplekken zien, het uitzicht en last but not least, de vergaderkamer van de partners. Een echte Hollywood-advocaten-kamer met centraal daarin een reusachtige ovale tafel met wel 50 leren stoelen aan weerskanten. Een groot raam dat de gehele lengte van de kamer besloeg en een adembenemend uitzicht voorschotelde. Dit was geen lullig advocatenkantoor. We mochten even gaan zitten. Met onze vingers maakten we vette strepen over de blinkende zwarte tafel. Ik schreef Yam Yam in vingervet. Grote kans dat Lou na ons vertrek onze gangen met de fles glassex in de hand is nagelopen.
Ik verdacht Lou er inmiddels ook van even snel al zijn collega’s de deur uit te hebben gewerkt want gedurende de hele rondleiding hebben we geen vierde persoon in het kantoor gezien.
Na ongeveer een kwartiertje hadden we het wel gezien en verlieten we Lexington Avenue met de sleutel van Lou’s appartement in Upper Manhattan op zak.
In het appartement aangekomen, bleek dat Lou alle voorbereidingen had getroffen voor onze komst. Er lagen twee matrassen in de woonkamer en 7 briefjes plakten aan de deur van de koelkast. Op één ervan stond dat we Lou niet vaak zouden treffen. Hij kwam vaak ’s nachts pas thuis van zijn werk en vertrok ’s morgens al weer heel vroeg.
We moesten maar doen of we thuis waren.
(over hoe een Nederlands bandje op het legendarische podium van CBGB in New York terecht kwam)
…
Het was al vrij snel na onze aankomst in de kelderstudio in Brooklyn, dat we te horen kregen dat we geboekt stonden voor een optreden in het legendarische CBGB aan de Bowery in Bleecker Street, New York. CBGB is met stip de meest legendarische punkrock-club ter wereld. Sterker nog, de hele Amerikaanse punkrock is er begonnen!
En wij gingen er optreden.
We deden er wat lacherig over, kan ik me herinneren, en we wilden het ook niet helemaal geloven denk ik. Sterker nog, tot aan de maandag waarop we geboekt stonden hebben we stiekem gedacht dat het een grap was. Want laten we eerlijk zijn, ons hele avontuur in New York deed ongelofelijk aan en leek wel een grote grap. Onze band Yam Yam bestond nauwelijks vier maanden. We timmerden weliswaar aardig aan de weg, maar wapenfeiten konden ons met de beste wil van de wereld niet worden toegeschreven.
In een vochtige kelder aan de haverstraat in Utrecht hadden we net met hulp van Erny Green onze eerste 3 nummers op democassette opgenomen. Live hadden we ongeveer een set van 20 minuten. Als het publiek het zag zitten, speelden we een paar nummers, of de hele set, gewoon twee keer. Dat was het stadium waarin we ons bevonden in de zomer van 1996. En nu stonden we op het punt om in de voetsporen te treden van legendarische bands als The Ramones, Blondie, Beastie Boys en Talking Heads.
Wordt vervolgd
P.S. Ook dit verhaal zal in delen verschijnen. Ik hoop dat je meeleest!