• info@pedalenenverhalen.nl

Tagarchief verhaal

Laura

Laura woont in het prachtige Victoria, de hoofdstad van British Columbia. Laura is een dame halverwege de tachtig en besloot vanmorgen, nog op het frisse uur, de stad in te gaan. De eerste strepen zon kropen door de straten dus ze besloot haar jas thuis te laten. Lopen viel nog niet mee, maar eenmaal achter de rollator werd de pas alsmaar steviger.

De rollator en de strepen zon trokken Laura naar de hoek van Fort- en Government Street in downtown Victoria. Haar stevige stappen en het feit dat ze aan de zonzijde van de straat liep maakte het voor Laura al snel een aangename wandeling. De oude vrouw sloeg vastberaden linksaf.

Government Street bood haar een breed voetpad langs Munro Bookstore en Murchie’s, het koffiehuis dat haar bekend voorkwam. Een flinterdunne herinnering aan een ontbijt met haar man deed haar even stilstaan. Ze werd een geur van regen gewaar die haar in de war bracht. Hoorde die regen bij de herinnering of begon het op deze stralende dag opeens te spetteren? Ze liep verder. Lopen maakte aan iedere vraag een einde.

Toen ze het drukke Yates Street had bereikt leek het haar geen goed idee om de oversteek te wagen. Ze draaide de rollator om en liep de weg terug langs Murchie’s, nu aan haar rechterhand, waarbij ze even inhield toen ze de geur van verse koffiebonen rook. Het bracht haar een moment terug naar een pleintje in Oaxaca in Mexico maar dat deed er nu niet toe want een scheve tegel maakte dat er een horde moest worden genomen. Ze duwde zichzelf over de tegel terug richting Fort Street. Ook daar kroop het verkeer omhoog. Oversteken links of rechts? Treuzelen had ze haar hele leven niet gedaan dus deze keer ook niet. Oversteken was geen optie met al dat verkeer dus omkeren die rollator! Het ruime voetpad op Government Street leek haar uit te nodigen voor een fijne wandeling. De boekenwinkel links, met het wonderschone plafond, deed haar denken aan een boodschap die ze niet mocht vergeten want haar man las graag een krantje bij de koffie. De herinnering maakte Laura warm van binnen toen ze juist op dat moment langs het chique Murchie’s liep. Daar kon je pas lekker koffie drinken! Ze probeerde zich de boodschap die ze moest doen te herinneren maar een jongeman met een telefoon aan zijn oor versperde haar de weg. Hij was zo druk in gesprek dat hij Laura niet opmerkte. Laura op haar beurt had de tijd dus besloot even te wachten. Door het raam van Murchie’s zag ze een jong stel zitten die enkel oog voor elkaar hadden. Even herkende Laura zichzelf in het meisje maar de excuses van de bellende knul die voor haar rollator stond maakte dat ze weer een duw aan de dag gaf. Richting Yates Street.

Er was voor Laura geen doorkomen aan op Yates Street dus het beste wat ze kon doen was terug gaan. Toen ze langs het koffiehuis Murchie’s liep werd ze door een alleraardigst meisje aangesproken. Het meisje droeg een zwart schort waarop in sierlijke gouden letters Murchie’s stond gestikt. Het meisje nodigde Laura uit om het koffiehuis binnen te gaan. Lijdzaam volgde ze de jonge meid naar binnen. Zou haar man daar binnen zitten soms, vroeg Laura zich af. Het meisje wilde dat ze aan een leeg tafeltje kwam zitten en vroeg of ze misschien trek had in een glas water. Laura moest even wennen aan de nieuwe omgeving, waardoor ze de vraag over het water inmiddels vergeten was. Ze zag nog net hoe het meisje achter de toonbank verdween. Aan het tafeltje rechts van haar zat een jong stel met een broodje en een kop koffie. Ze waren duidelijk verliefd. Even verscheen er een glimlach op het gezicht van Laura. Toen vroeg ze zich af met wie ze eigenlijk had afgesproken. Het feit dat ze het niet meer wist maakte haar onrustig. Hoe lang zat ze nu al te wachten? Laura bedacht dat ze maar beter kon vertrekken. Omdat ze niet meer wist waar ze Murchie’s precies was binnengekomen, liep ze helemaal door naar achteren. Het moest die openstaande lift helemaal achterin zijn geweest, waarmee ze binnengekomen was. Anders wist ze het ook niet. Ze duwde haar rollator de lift in en drukte op de lichtgevende nul. De liftdeur sloot zich vlot en opende zich een verdieping lager. Voor zich zag Laura een klein gangetje met toiletten. Laura moest helemaal niet plassen dus ze wist niet precies wat ze hier deed, maar toen ze de openstaande deur aan de andere kant van het gangetje zag, en de straat erachter, was het verder een ABC-tje.

Ze stond weer in het zonnetje, maar waar? Ze was nu in het lagergelegen Langley Street maar daar had Laura geen weet van. Ze begon met lopen. Dat bracht haar altijd verder.

Op Fort Street besloot ze met het zonnetje mee omhoog te lopen richting Government Street. Op de hoek aangekomen werd ze getrokken door het mooie en brede wandelpad aan de linkerkant. Ze moest van zichzelf een beetje voort maken. Haar oog viel al snel op een wonderschone boekhandel die ze passeerde. De etalage had een statige uitstraling die haar heel even aan haar man deed denken. Ze zag ‘m plotseling in trouwkostuum voor zich lopen en besloot hem te volgen richting Yates Street.

Voor het luxe koffiehuis Murchie’s, werd ze door een meisje aangesproken. Ze werd vriendelijk uitgenodigd om het koffiehuis binnen te treden. Even zocht ze contact met haar man aan het einde van de straat maar die was waarschijnlijk bij Yates de hoek al om gelopen. Hij zal vast wel weten dat ze bij Murchie’s op ‘m wacht.

Laura werd aan een tafeltje gezet en kreeg een glas water. Het vriendelijke meisje kwam even bij haar zitten en vroeg haar naam. Ze vertelde haar dat ze Laura heette. Haar achternaam moest ze voor het koffiemeisje spellen. Laura koos voor haar meisjesnaam. Het meisje schreef alles op een papiertje. Ze bleef maar vriendelijke vragen stellen. Ze wilde vooral weten waar Laura woonde en waar ze naartoe moest. Laura gaf daar geen antwoord op. Wat deed het er ook toe. Ze zat even op haar man te wachten. Hij was er op uit voor een boodschap en kon ieder moment terugkeren. Het meisje leek tevreden met het antwoord en verdween weer. Laura zag even later dat het meisje stond te bellen. Precies op dat moment begon Laura zich af te vragen hoe ze Murchie’s eigenlijk binnen was gekomen. Achter, in het verlengde van de toonbank zag ze een lift. Zonder nadenken stond ze op en zette koers richting de lift. Even later drukte ze op een gloeiend rode nul. Toen de liftdeur zich, na het afdalen, voor haar opende stond ze bij de toiletten. Ze had helemaal geen aandrang. De openstaande deur aan de andere kant van het gangetje bood uitkomst. Even draaien en hup, ze stond buiten. ‘Wat een heerlijk zonnetje’, dacht Laura, en ze besloot een stukje te gaan wandelen. Ze liep in de richting van Fort Street. Daar bleef ze het trottoir volgen, omhoog richting Government Street. Een politieauto passeerde haar rechts op Fort Street en vanuit het verlengde van Government Street zag ze een politiebusje voor het stoplicht staan. Nieuwsgierig geworden van de aanwezigheid van zoveel politie besloot ze ook linksaf Government Street in te gaan. De politieauto stopte vlak voor een boekenwinkel en het busje stopte eventjes verder voor een koffiehuis met de naam Murchie’s. Laura versnelde haar pas enigszins om niets te missen van het aanstaande politieoptreden.

Er was iets met een van de meisjes van Murchie’s want zij werd door twee agenten aangesproken. Toen het drietal Laura in het oog kreeg liepen ze op haar af. Laura vroeg zich af of ze de agenten van dienst kon zijn maar kon niet bedenken hoe. De agenten waren buitengewoon vriendelijk en wisten zelfs haar naam. Dat was vast omdat ze haar man kenden want die zat immers bij de vrijwillige brandweer, waar hij ook zo’n pak droeg met van die epauletten op z’n schouders. Waar ze woonde wilden ze weten. En waar ze naartoe moest. De agenten waren zo vriendelijk aan te bieden om haar eventueel te brengen. Ze kon in het busje plaatsnemen, dan waren ze er zo.

Vanachter het raam van Murchie’s zag een jong stel hoe een demente vrouw met haar rollator door twee agenten een politiebusje in geholpen werd. Het duurde even voordat de agenten het oude besje zover hadden dat ze meeging. Het stel hoopte vurig dat het mensje goed terecht zou komen.

Mijn eerste (en laatste) solozang (een vervolg)

Eerder schreef ik ‘Mijn eerste (en laatste) communie’, een eerste deel van een tweeluik over mijn bepaald niet succesvol te noemen kerkbezoeken. Vandaag heb ik deel twee ‘Mijn eerste (en laatste) solozang’ afgerond. Omdat beide verhalen elkaar sterk aanvullen heb ik deel een nog eens voorafgaand aan het nieuwe verhaal afgedrukt. 

Veel plezier!

Mijn eerste (en laatste) communie

Een jaar of tien was ik dus het moet rond 1983 zijn geweest. We woonden dat jaar op de Drechterlandsedijk in het West-Friese dorpje Ursem. Mijn jeugd is redelijk eenvoudig in te delen in blokken van 4 jaar. Ieder blok stond voor een ander huis. Toen ik vier was vertrokken we van Walingsdijk 99, mijn geboortehuis, naar nummer 18, het woonhuis boven de fietsenwinkel van Chiel Witte. Op mijn achtste schoven we door naar de oude bakkerij op de Drechterlandsedijk, waar we ook 4 jaar bleven wonen.
Hier aan deze Ursemmer dijk zat ik me op een vrije woensdagmiddag stierlijk te vervelen. Donkey Kong II bood enig soelaas. Op de Pick-Up lag Body Wishes van Rod Stewart, een van de eerste lp’s die ik van mijn eigen spaarcentjes had gekocht. De plaat was inmiddels grijs gedraaid. Buiten was het ook grijs zo vlak voor de kerstdagen.

Natasja, mijn zus, was niet thuis. Zij oefende in de St. Bavokerk, even verderop, met het zangkoor. De kerstviering stond voor de deur dus de puntjes moesten op de i worden gezet. Ik meen dat ze zelfs een dubbelfunctie bekleedde aangezien ze ook misdienaar was.
’s Avonds tijdens het eten (spruitjes en Domo vla) vroeg Natasja me wat ik die middag had gedaan. ’Niet veel. Niks eigenlijk, een beetje muziek geluisterd’, was mijn antwoord. ’Waarom ga je niet eens mee naar de kerk? Dan kan je misschien meezingen in het koor’, opperde ze. ’Pffff, dat is niks voor mij, ik kan helemaal niet zingen’, was mijn antwoord.

Het was twee weken later dat er zich weer zo’n kledderige woensdagmiddag aandiende waar ik moeite had mezelf te vermaken. Natas was weer aan het oefenen met het koor in de kerk, wat me deed denken aan het voorstel dat ze eerder aan de eettafel had gedaan.
Ik besloot een kijkje in de kerk te gaan nemen.

Heel vaak was ik nog niet in de kerk geweest. Het parkeerterrein, de begraafplaats en de bosjes rondom de kerk waren bekend speelterrein maar het binnenste van de kerk had ik welgeteld 1 keer eerder gezien. Dan tel ik voor het gemak mijn doop even niet mee.

Die ene kennismaking was de eerste communie (is er eigenlijk een tweede?). Hoewel geloof binnen ons gezin geen enkele rol speelde, was de doop en de heilige communie kennelijk iets dat erbij hoorde. Op school, die dezelfde naam droeg als de kerk, kreeg de heilige communie erg veel aandacht. Ikzelf zag het vooral als een klassenuitje met nieuwe kleren aan.
Ik herinner me die heilige communie nog heel goed. Een lange rij keurige kinderen vormden zich in het looppad van de koude kerk. Ik stond ergens achteraan in een lichte nieuwe broek (geen spijkerbroek!) met een geel vest. Kapper Oudejans had z’n werk, zo zag ik om mij heen, netjes gedaan.
Aan de andere kant van de rij, voor het altaar, stond pastoor Hak in vol ornaat. In zijn linkerhand een grote zilverkleurige schaal. Ik had geen idee wat er in de schaal zat en wat nou precies de bedoeling van de op handen zijnde ceremonie was. Toen de betekenis en het ritueel in de voorafgaande weken in de klas werd uitgelegd, had ik niet goed op zitten letten.

Mijn aandacht in de lange rij was inmiddels ook aan het verslappen. De afbeeldingen in de kerk en de andere aanwezigen leidde me af van de plechtigheid totdat ik plots oog in oog stond met pastoor Hak.
Het was mijn beurt en ik had geen idee wat de bedoeling was. Nieuwsgierig keek ik in de zilveren schaal van de pastoor. De schaal leek gevuld met een soort chips. Instinctief bewoog ik mijn hand naar de schaal en pakte een ’chippie’ die ik vervolgens in mijn mond stak. In mijn ooghoek zag ik het meisje dat voor mij aan de beurt was geweest, naar rechts afdraaien. Met de smakeloze chips die nauwelijks weg te kauwen was spoedde ik me achter het meisje aan. Plots voelde ik een pijnscheut in mijn linker bovenarm. Pastoor Hak had me stevig bij mijn arm vastgegrepen en trok me gemeen terug naar de voorkant van de rij. ’Ho ho ho’, zei de pastoor ondertussen. ’Dat moet even overnieuw! Zo doen we dat niet hier.’

Ik voelde aan mijn gloeiende bovenarm dat er iets goed mis was gegaan. Wát precies wist ik niet maar voor de zekerheid durfde ik de pastoor niet aan te kijken. ’Hoe heet je jongen?’ klonk het boven me. Ik zei mijn naam die de pastoor direct gebruikte om mij te vragen mijn handjes, met de palmen naar boven gekeerd, op elkaar te leggen. ’Zo doen we dat’, zei hij terwijl hij mijn handen in vroomheid schikte. ’En dan wacht je totdat ik de hostie heb gezegend en ik deze op je hand leg. Dan pas loop je weg en tijdens het weglopen leg je het lichaam van Christus op je tong’. ’Begrepen?’
Ik begreep dit niet maar het leek me beter om instemmend te knikken.
Terwijl pastoor Hak zijn hocus pocus verrichtte bleef ik naar zijn versleten witleren schoenen kijken. Ze staken slordig onder zijn gewaad vandaan. Toen hij de hostie op mijn handen had gelegd, bleef ik voor de zekerheid nog even staan. ’Nu mag je weglopen Dennis.’

Met het kostbare bezit op mijn handen maakte ik me uit de voeten. Bij het weglopen stak ik het lichaam van Christus in mijn mond waar het zich voor lange tijd aan mijn gehemelte hechtte.

 

Mijn eerste (en laatste) solozang

Nu stond ik dus opnieuw in de St. Bavokerk van Ursem. Voor mij het kinderkoor ter grote van een flinke schoolklas. De herinneringen aan mijn eerste communie verdwenen direct bij het horen van de eerste langgerekte klanken van het ’Ave Maria’.

Ik bleef wat treuzelen totdat mijn zus me opmerkte en de dirigente van mijn aanwezigheid op de hoogte stelde. De dirigente bleek mevrouw Rus te zijn. Haar dochter zat bij me in de klas en had net zo’n puntig snuitje als haar moeder. Mijn blik schoot langs het koor, op zoek naar het muizige snoetje van mijn klasgenootje. Waren er hier misschien meer klasgenoten?, bedacht ik me en wist niet of ik dat op prijs zou stellen mocht dit inderdaad het geval zijn.

Voordat mijn speurwerk enig resultaat opleverde, kreeg ik een drukwerkje met liedteksten in mijn handen geduwd en werd me een plek op de voorste rij in het koor gewezen. Op twee meter afstand van Mevrouw Rus. ’Zing maar gewoon mee, Dennis,’ zei ze voordat ze aftelde voor opnieuw het ‘Ave Maria’.

Ik vulde mijn longen zodat mijn borst opzwol en zong uit volle borst de eerste langgerekte ’Ave’ mee. Aangemoedigd door de blik van mevrouw Rus schroefde ik het volume op de ’ri’ van Maria, nog iets verder op.

Kennelijk had ik de blik van mevrouw Rus ten onrechte als een aanmoediging opgevat.
Het koor werd stilgelegd.
Ik keek nog even om me heen zoals ik ook wel eens op het voetbalveld deed als ik een overtreding maakte en de scheidsrechter hiervoor affloot. Ik keek dan ’zoekend’ om me heen, alsof ik zeker wist dat er ergens anders op het veld iets moest zijn gebeurd dat het fluitje van de scheidsrechter kon rechtvaardigen. Vervolgens wees ik dan met een vragende blik en mijn twee wijsvingers op mijn borst om even later in ongeloof mijn armen te spreiden. Je kon me zo aan het kruis nagelen.

Nu vertelde mijn zoekende blik me dat het koor vanwege mij stilgelegd werd.

Voordat ik het wist draaide mevrouw Rus me aan mijn schouders om en dirigeerde me naar de achterste rij van het koor. ’Je zingt zó enthousiast Dennis, dat je beter hier kunt gaan staan,’ was haar toelichting. Zelf kreeg ik het gevoel dat ze me een beetje verstopte. Vanwaar ik nu stond zag ik de dirigente niet meer zo goed maar hoorde haar zeggen: ’Die doen we nog even over vanaf het begin, Ja? Probeer het volume gelijkmatig te houden jongens.’

Er werd opnieuw afgeteld.

Mijn logica vertelde me ondertussen dat ik het volume nog iets verder moest opschroeven gezien mijn nieuwe positie in het koor. De afstand tot het luisterende publiek in de kerkbanken was immers toegenomen dus om goed gehoord te worden moest ik harder zingen.

Na de vier tellen van mevrouw Rus zette ik zo hard in dat het meisje naast me haast omviel van de schrik. Dat hoorde ik haar beduusd fluisteren nadat de boel opnieuw werd stilgelegd. Dit keer kwamen we niet verder dan ’Ave’. Althans het koor kwam niet verder dan ’Ave’. Om een beetje volume te produceren kneep ik mijn ogen zo hard dicht dat ik niet in de gaten had dat mevrouw Rus het sein gaf te stoppen. Het ’Maria’ nam ik derhalve geheel in mijn eentje voor mijn rekening. Mijn eerste, en wat al snel bleek, laatste solozang.

Het complete koor keek eerst naar mij en toen vol verwachting naar mevrouw Rus die zich al naar me toe bewoog. ’Dankjewel Dennis, voor je interesse, maar het lijkt me beter als je ons even laat repeteren. Misschien kan je naar meneer pastoor toe gaan. Hij zit in de sacristie en wil je vast wel een rondleiding door de kerk geven.’

Besluiteloos bleef ik staan. Hopend op nog een kans.

’Ga maar even naar ’m toe. Dáár die grote deur. Daar moet je even op kloppen,’ drong mevrouw Rus aan terwijl ze naar een bruin gelakte deur wees naast het koor. Opnieuw kwam ze naar me toe en duwde me de eerste meter de juiste richting in.
De dirigente leek opgelucht toen ze merkte dat ik mijn weg naar de zware deur zelfstandig vervolgde. Nog snel plukte ze het stapeltje liedteksten uit mijn handen.

Terwijl achter mij opnieuw werd afgeteld, klopte ik in hetzelfde ritme op de sacristiedeur. Ik had geen idee wat me te wachten stond. Ik wist niet wat een sacristie was, ik wist niet of ik een rondleiding door de kerk wel zo op prijs stelde en ik besefte ineens dat weldra pastoor Hak de deur voor me zou openen. Die man van mijn eerste communie. Wrijvend over mijn linker bovenarm stond ik te hopen dat de deur gesloten bleef.

Een reactie bleef uit dus ik zag mijn kans schoon rechtsomkeert te maken richting uitgang kerk. Juist op dat moment opende pastor Hak de deur. Haastig stond hij zijn witte werkkleding te schikken.
Ondanks onze eerdere ontmoeting herkende ik alleen het lange gewaad van de pastoor. De man in het immense kledingstuk was mij vreemd. Toen hij zijn zwarte hoornen bril, na stevig poetsen, opzette was zijn vermomming compleet. Ook nu bleef herkenning uit en dit maakte me onzeker.

Pastoor Hak brak het ijs en vroeg mij waar ik voor kwam. ’Ik moest naar u toe van mevrouw Rus,’ en wees in de richting van het koor. ’Voor een rondleiding,’ voegde ik eraan toe. Meer wist ik ook niet.
Even zag ik een aarzeling bij de pastoor maar toen stapte hij doelbewust de drempel over en sloot de deur van de sacristie achter zich.
’Goed zo!’ zei hij ondertussen.
’Volg me maar, dan beginnen we hier bij het grote wandkleed.’

Ik deed wat me gevraagd werd en posteerde me naast de pastoor met goed zicht op het wandkleed. Het bleek om een bijbels tafereel te gaan, of iets met kruistochten, ik weet het niet meer. Ik hoorde meneer pastoor het verhaal wel vertellen maar ik luisterde niet. Voor het wandkleed hingen namelijk twee enorme zwaarden. Ze hingen gekruist voor het kleed. Het waren immense zwaarden en ze leken echt oud. Met roest enzo. Ik zag dat er bij een van de zwaarden zelfs kleine stukjes van de scherpe kant af waren en bedacht me dat er misschien wel echt iemand mee in de pan gehakt was.

Het verhaal leek een lang verhaal te worden. Ik hoorde iets over Teutonische ridders maar dat weerhield me er niet van om mijn hand naar een van de zwaarden te bewegen. Zonder nadenken pakte ik de greep van het zwaard. Heel even voelde ik het gewicht van eeuwenoude strijd. Toen donderde met een hels kabaal het hele wandkleed inclusief de twee enorme zwaarden op de harde kerkvloer. Van schrik stopte het kinderkoor met zingen. Aan de grond genageld en met mijn handen over mijn oren, keek ik door mijn oogharen naar de pastoor. Even was het helemaal stil in de kerk. Vredig was niet het juiste woord voor deze stilte. Ik moest opeens heel nodig plassen.

Voor de derde keer in korte tijd voelde ik twee handen die van achteren tegen mijn schouders duwden. Nu was het meneer pastoor die me op weg hielp. Dit keer de kerk uit.

‘I left my wallet in El Segundo’ (CBGB 4)

(over hoe een Nederlands bandje op het legendarische podium van CBGB in New York terecht kwam)

[In de zomer van 1996 maakte Yam Yam (Staffhorst op Zang en Gitaar, Aars op Bas en Aaij op Drums) in Utrecht kennis met de leden van de New Yorkse band Mer. Nadat we met Yam Yam in hun voorprogramma hadden gespeeld (in Nobel te Delft), nodigde de drummer van Mer, Justin Guip, ons uit om naar zijn studio in Brooklyn te komen en er, onder zijn leiding, een plaat op te nemen…]

‘I left my wallet in El Segundo’

Nog diezelfde zomer ging ik voor het eerst een lange reis door Mexico maken. Ik studeerde Archeologie van Indiaans Amerika en ging met drie studiegenoten eens van dichtbij bekijken wat we allemaal op de universiteit aan het leren waren. Onze band Yam Yam lag begrijpelijkerwijs even stil.

Bij terugkomst stond me een verrassing te wachten. Staffhorst hing aan de telefoon en gebood me de koffers ingepakt te laten want we zouden een paar dagen later het vliegtuig naar New York pakken. Justin had gebeld met de vraag of we nog interesse hadden in het opnemen van een plaat, zo vertelde Staffhorst. Dit kon wat Justin betrof op zeer korte termijn. De tickets had Bastiaan daarom voor het gemak vast geboekt. Vertrek over enkele dagen.

Na mijn eerste reactie van euforie en ongeloof doemde er een zeer praktisch probleem op. Ik had geen geld meer! De reis in Mexico had ik afgesloten met een uitgebreide duikweek aan de prachtige stranden van Xpu Ha. Een PADI-duikcursus had mijn laatste reserves opgesoupeerd.

„Regel het maar Aaij, wij gaan naar New York!”, waren de woorden van Staffhorst voor hij de hoorn op de haak gooide.

Direct na het telefoontje van Staffhorst belde ik mijn goede vriend Joost om het nieuws te delen. Joost bleek al op de hoogte. Sterker nog, Joost ging mee! Hij zou als officiële bandfotograaf fungeren.

Twee praktische problemen moesten er vóór vertrek nog worden geregeld; mijn geldprobleem en een slaapplaats in New York want er was maar beperkt plek in de studio in Brooklyn. Daar konden maximaal twee mensen terecht. Joost en ik moesten op zoek naar een alternatieve slaapplaats.

Ik had zo één twee drie geen oplossingen voorhanden.

Het eerste probleem: GELD

Aangezien ik al mijn reserves in Mexico had aangesproken was, op korte termijn, lenen het enige echte alternatief. Mijn trots stond in de weg om vrienden of familie hiervoor in te schakelen dus ik besloot te gaan informeren bij de Rabobank (géén vriend en géén familie). De opties die ze mij boden waren tweeledig. Zo kon ik mijn kredietplafond verhogen van 500 gulden naar 1500 gulden. Dat bood me de ruimte om in ieder geval het ticket naar New York te betalen.

Dus: kredietplafond verhoogd.

Die 1000 gulden extra krediet was natuurlijk bij lange na niet voldoende om ook nog eens twee weken van te kunnen leven in het peperdure New York. Dus we moesten doorpakken. Gelukkig had de in het strakke mantelpakje gehesen Rabobank-meisje nóg een optie. Ik kon natuurlijk ook nog een creditcard aanvragen. Met haar roodgelakte nagel tikte ze op het foldertje met informatie over de aanvraag van een creditcard. „Voordeel, in jou geval, is dat iedere opname met deze kaart een kalendermaand later wordt afgeschreven”, aldus het mantelpakje. De kaart bood mij de gelegenheid tot het maximale bedrag van 3000 gulden op te nemen.

Dus: creditkaart (met spoed) aangevraagd.

Horde nummer één was hiermee genomen. Aan (geleend) geld voorlopig geen gebrek.

Lees de volgende keer over het oplossen van probleem twee; de slaapplaatsen!

Nahuatl (5)

‘Die foto’s…’.

‘Nadat die reis was afgelopen’,vervolgde Jesús,’ was ik één of twee dagen thuis. Ik heb het fotorolletje aan mijn toenmalige vrouw gegeven’.
‘Ik heb haar uiteraard het verhaal van de ontmoeting met de jaguar verteld. Ik vroeg of ze de foto’s naar de fotowinkel wilde brengen om ze te laten ontwikkelen. Zélf moest ik namelijk al weer snel op pad met een nieuwe groep reizigers uit Nederland’.

Jesús onderbrak zijn verhaal om een omgevallen boom die schuins over de weg was komen te liggen te ontwijken. Het linker voorwiel raakte daarbij van het asfalt en de bus leek een centimeter of tien weg te zakken. Even leunde de grote touringcar zwaar naar links maar de ervaren chauffeur kreeg de bus snel weer in het gareel. We kwamen langzaam weer op snelheid, en Jesús pakte ook zijn verhaal weer op.

‘Ik denk een week of twee later was ik weer even terug thuis bij mijn vrouw, en vroeg haar naar de foto’s’, vervolgde Jesús. ‘Mijn vrouw haalde het stapeltje foto’s uit de kast, gaf ze aan me, en zei: “Je moet maar eens goed naar die foto’s kijken”.

‘En?’, vroeg ik.

Even bleef het stil. We reden een kilometer of zeventig per uur en het leek of Jesús zich moed inademde. Hij nam wat gas terug.

‘Ik pak die foto’s dus aan van mijn vrouw, en blader ze door. Eén voor één. Ongeveer halverwege het stapeltje kom ik aan bij de foto’s van de jaguar’.

De blik van de chauffeur keerde zich van het asfalt mijn kant op. Opnieuw keken we elkaar indringend aan. Het was maar een fractie van een seconde maar het moment leek eeuwig te duren.

‘Nou?’, zei ik ongeduldig, ‘Hoe waren ze?’

123
Translate »