2019 zit er zo goed als op. En wat een jaar is het voor ons geweest! Een jaar waarin we hebben gedáán in plaats van gedroomd.
“Wat jullie doen is zó geweldig!”, “Jullie leven een droom!”, “Ik vind het zó knap wat jullie doen!”.
Zomaar drie zinnen die we vóór 2019 nooit hebben gehoord maar sinds 23 februari van dit jaar, toen we in Rijnsaterwoude op onze fietsen stapten en voor een loempia naar Bali vertrokken, horen en lezen we ze heel vaak. Wat wij doen spreekt tot de verbeelding van velen.
Leven we een droom? Ja! Dat doen we zeker. We zijn ons daar gelukkig ook bewust van want dat in zichzelf is een enorme motivator. Geweldig is het ook. Zonder twijfel, maar knap? Nee, knap wil ik het niet noemen. Ik denk dat heel veel mensen kunnen doen wat wij doen, als de wil en de energie er is.
Jij ook!
Het enige dat je hoeft te doen, en dat valt nog niet mee, is já zeggen. Ja tegen een idee dat misschien te groot lijkt om te omvatten waardoor het moeilijk is om er daadwerkelijk ‘ja’ tegen te zeggen; ‘Ja maar’ is immers een duveltje dat heel veel van die goede ideeën en plannen om zeep helpt (ook wij moesten afrekenen met dat duveltje!).
Is het niet geweldig, is het niet knap, als we in 2020 met z’n allen van die ‘ja maar’ eens iets vaker een ‘JA!’ zouden maken? Of hier en daar zelfs een ‘Nee’ om zeep helpen? Dát zou pas knap zijn. Dat zou pas écht geweldig zijn! Ik weet zeker dat er dan voor iedereen, óók voor jou, avonturen in het verschiet liggen en dromen zullen uitkomen.
Of het nu een fietsreis naar Bali is, of een bezoekje aan een oude vriend. Een muziekinstrument dat wacht om bespeeld te worden of een diepe wens die je al bijna bent vergeten. Als je er ’Ja’ tegen zegt zal je het allemaal beleven.
Misschien moet je af en toe je stoute schoenen aan trekken, maar bedenk wel dat die stoute schoenen je ver kunnen brengen. Zéker als je ze nog nieuw in de doos hebt bewaard!
Ik weet niet of het zo is, maar mocht je je nog afvragen of wíj al een voornemen hebben voor 2020?
Dan is het antwoord: JA!
–
Veel liefs en een Gelukkig Nieuwjaar!
Vandaag zijn we door de 5000 kilometergrens gefietst. Dat viel niet mee want het kwik van de thermometer verdampte waar je bij stond. De weg kookte. Letterlijk. Glimmende druppels teer borrelden uit het wegdek omhoog. Als we over de druppels heen reden maakten ze het geluid van klappertjespistolen. Na verloop van tijd werden de druppels plassen en kleefden onze fietsbanden hinderlijk aan het wegdek. Met het teer aan de banden vingen we langs de kant van de weg steentjes zoals een vliegenstrip vliegen vangt. Ondertussen bleven we maar lurken aan onze bidons. Het water was veel te warm om te verkoelen maar het was het enige dat we om handen hadden op de lange heuvelachtige wegen. Schaduw was er alleen onder het klepje van mijn pet. Ik kroop er met heel mijn lijf onder.
Dieren lieten het wijselijk afweten vandaag. Vogels waren op een hand te tellen. De stokstaartachtige beestjes die ons gisteren de hele dag vermaakten door in de berm steeds in blinde paniek met ons mee te rennen, over de kop te slaan en te piepen als muizen in het nauw, om vervolgens in hun holletjes weg te duiken, staken vandaag hun kop nergens boven de grond. Werden we gisteren verrast door een veld met enkele honderden ooievaars, vandaag was er geen enkele kans op zo’n fantastisch schouwspel. Hoogstens in een fata morgana want luchtspiegelingen vulden de horizon van ’s morgens vroeg tot laat in de middag.
Een paar vliegen en een enkel vlindertje heb ik gezien. Én een verdwaalde schildpad die zonder onze hulp de overkant van de weg nooit zou halen. Alleen voor de schildpad was het fijn dat we hadden besloten de ruim 70 kilometer van Aksaray naar Nevsehir te fietsen.
Nu ik niet werd afgeleid door pijlsnelle stokstaartjes of trage ooievaars, kon ik me eens concentreren op geuren. Onvoorstelbaar wat er allemaal te ruiken valt als je van Rijnsaterwoude naar Bali fietst.
Het ergste ruikt de dood. Er gaat geen dag op de fiets voorbij dat we de dood niet ruiken. De geur van de dood rijkt ver dus hij komt snel en blijft lang hangen. Ik doe mijn best om iedere keer als er een dode hond (of een ander kadaver) langs de kant van de weg ligt mijn adem in te houden. Ik rook de dood liever niet over mijn longen, ik weet niet waarom. Ja, dat weet ik wel, omdat het stinkt! Maar misschien ook om welk rottingsproces dan ook buiten de deur te houden.
Er zijn ook fijne geuren. Naaldbomen, vers gemaaid gras, hooi, stro, de waterige geur van de nevel die sprinklers op de akkers verspreiden (vooral vandaag was die heerlijk). De geur als je ’s morgens hongerig een bakkerij die vers brood bakt binnenloopt. Versgemalen koffiebonen als je trek hebt in een bakkie.
Vervelend zijn de uitlaatgassen. Na 5000 km fietsen heb je zoveel dieselpluimen gezien, geroken en geïnhaleerd, dat je serieus gaat twijfelen of het wel gezond is om van Rijnsaterwoude naar Bali te fietsen. Je hebt het idee gezond bezig te zijn maar het fijnstof die je binnenkrijgt kan wel eens gigantisch zijn. Op de Balkan komt daar het roken ook nog eens bij. Daar is nog geen ontmoedigingsbeleid en wordt er overal gerookt. Cafés en restaurants staan daar blauw van de rook. Iets wat je je in Nederland gelukkig niet meer voor kunt stellen.
De laatste dagen bereikt me echter een geur die ik letterlijk en figuurlijk niet thuis kan brengen. Het is een geur die nieuw voor me is. De geur is buitengewoon sterk en ruiken we soms honderden meters lang. Ik kan de geur niet beschrijven want ik kan ‘m nergens mee vergelijken. Zo nagelnieuw is die geur voor me. Ik heb het vermoeden dat het een boom is die de geur verspreid maar zeker ben ik er nog niet van.
Ben je nieuwsgierig geworden naar die geur? Je vindt ‘m op zeker op de D300 van Aksaray naar Nevsehir. Het is een ritje van zo’n 70 kilometer maar pas op! Het kan er bloedheet zijn.
Zaterdagochtend. De beloftes van een zonnige dag hangen al in de lucht als de eerste ‘uitzwaaiers’ onze tuin in lopen. Kleine oogjes bij degenen die van ver moeten komen en met wekkers in de weer zijn geweest.
We klonteren samen in de woonkamer en babbelen over het naderende vertrek. Koffie en cake; een klassieke uitvaart.
Half 9 is het uur van de knuffels en de tranen. We nemen warm afscheid van Jan, Anneke, Nico, Hennie, Ted, Ed, Evelyn, Michel, Solange, Rob, Ellen, Joost, Rick, Dirk, Renate, Frank, Pascal. We gaan elkaar een poosje missen.
Het stuur is koud als we Rijnsaterwoude uit rijden. De zon is de laatste die ons uitzwaait. Hij staat net iets lager dan normaal (of lijkt dat maar zo?). We kunnen ‘m bijna aanraken.
Met de warmte van de zon en die van alle lieve vrienden, familie en buren die ons hebben uitgezwaaid, fietsen we een eerste etappe van 120 kilometer naar Zevenaar waar nog meer lieve vrienden, familie en buren ons opwachten. Uit betrouwbare bron heb ik vernomen dat het zonnetje morgen Zevenaar aandoet. Dat kan geen toeval zijn!
In het loodgrauwe ochtendlicht, dat ik met 40 Watt aan kunstlicht van een beetje kleur voorzie, kijk ik naar de druilerige dag die als een rillende hond op het Braassemermeer is gaan liggen. Late leerlingen fietsen ineengekrompen tegen de slagregen naar hun eerste lessen. In blokken van net geen uur zullen ze kennismaken met Pythagoras, argentum, stuwwallen, Philips II, kwatrijnen en woorden in vreemde talen. Sommigen van hen zullen vandaag vlinders in hun buik voelen, anderen pijn. Ik vraag me af welke les er aan hun verliefde of gepeste regenpakken blijft hangen als ze vanmiddag terug naar huis fietsen.
Daar passeert een lijzige jongen van 13 die ijverig voor een proefwerk geschiedenis heeft geleerd om er straks achter te komen dat hij zich over de verkeerde leerstof heeft gebogen. In een uiterste poging om de dag van de ondergang te redden zal de jongen tijdens het tweede uur zijn geschiedenisschrift onder zijn werkboek Duits schuiven zodat hij zichzelf nog één lesuur de tijd kan geven om iets van zijn proefwerk te maken. De leraar, een nijverige Duitser, zal de proefwerkpaniek, verpakt in onrust, snel bij de jongen opmerken en in een poging om ‘m alsnog bij zijn les Duits te houden neemt hij het heimelijke geschiedenisschrift in beslag. Als hij twee naamvallen later de jongen opnieuw betrapt, dit keer met geleende aantekeningen over de renaissance op zijn schoot, zal de maat vol zijn. De aantekeningen worden ter lering (en vermaak van enkele klasgenoten) verscheurd en de jongen mag zich gaan melden bij de teamleider van de school waarbij hij later die middag, voor straf, een uur zal moeten nablijven.
Tijdens het muisstille proefwerk, het is het derde uur, verklappen z’n veel te warme wangen hem dat zijn gemiddelde cijfer voor geschiedenis een vrije val gaat beleven.
“Ha lieverd! Wat zie je eruit en wat ben je laat, je zou toch om drie uur thuis zijn vandaag? Hoe ging je proefwerk?”
Pas net 13 jaar, en al zoveel uit te leggen.