Nadat we twee dagen zijn ondergedoken in een hotel met airco in Nukus, vertrekken we vol goede moed richting Khiva. Ook nu belooft het weer een warme dag te worden, dus we vertrekken vroeg. We fietsen in het donker door de woestijn en zien rond 5:45 uur de zon opkomen. We weten dat er na 72 km een hotel komt maar hebben gehoord dat het er vies is. Wildkamperen of 120 km fietsen naar een ander hotel heeft onze voorkeur.
Bij 45 graden snakken we, het is al middag, naar een douche. Op maps.me hebben we een hotel gezien, maar als we er naartoe fietsen loopt de weg plotseling dood. Op een paar huizen na staat er niets wat in de verste weg op een hotel lijkt. Een dame probeert ons samen met haar dochter en kleindochter te helpen. Er blijkt daar helemaal geen hotel te zijn. Zij spreken geen Engels en wij geen Russisch, maar we komen er aardig uit. Er is wel een ander hotel, maar ze kunnen niet op de kaart aanwijzen waar het precies is. De dame stelt vriendelijk voor om bij haar te blijven eten en slapen. In Oezbekistan en omliggende landen kun je te maken hebben met het fenomeen ‘tarof’. Mensen bieden je dan uit beleefdheid iets aan, maar je weet nooit zeker of ze het menen of niet. Je kunt het volgens de regels van ‘tarof’ dus het beste afslaan. Het aanbieden en afslaan kan wel 3 minuten duren, voordat je zeker weet of het aanbod gedaan wordt uit beleefdheid of niet. Mensen hebben hier niet veel, dus je wilt ook geen misbruik maken van een aanbod dat uit ‘tarof’-beleefdheid wordt gedaan.
We zeggen dat we naar een hotel willen en slaan dus het aanbod af. Dit wordt direct geaccepteerd. Er wordt een vriendin gebeld die Engels spreekt en Dennis uitlegt hoe we naar het hotel moeten fietsen. Dennis kan echter zijn aandacht er slecht bij houden. Hij voelt zich niet zo lekker door de warmte. Ondertussen krijg ik van de dame eten mee. Het zijn vijgen en iets wat op twee grote halve koeken lijkt. Dat sla ik niet af en stop het in mijn tas. Later, als we het hotel gevonden hebben, check ik wat we hebben gekregen. Het blijken twee halve broden te zijn, maar deze zijn zó hard dat we onze tanden zouden breken als we er een hap van namen.
De volgende dag hoeven we niet ver meer maar de weg is slecht naar Khiva. Het is best vermoeiend om door gravel te fietsen en steeds de gaten in de weg te moeten ontwijken. We zijn opnieuw vroeg vertrokken, dus komen al rond 11:00 uur aan in een hostel in Khiva. Daar treffen we de Fransman Jeremy en Duitser Felix. Beide fietsers hebben we eerder in de haven van Alat ontmoet. Jeremy had een boot eerder dan wij en heeft een stuk door de woestijn van Kazachstan gefietst. Felix zat wel bij ons op de boot en met hem zijn we vanaf de haven in Kazachstan naar Aktau gefietst. Onderweg naar Aktau ontdekte we dat zijn buitenband aan het scheuren was; iets waar geen enkele fietser blij van wordt. Bovendien heeft Felix een heel afwijkende bandenmaat (fat bike) die hier niet te krijgen is. Felix heeft spijt van zijn fietskeuze. Waar wij vanaf Aktau de trein naar Nukus hebben genomen, blijkt hij vanaf Aktau toch nog een moedige poging gedaan te hebben om te fietsen. Hij is uiteindelijk al liftend en met de trein in Khiva aangekomen. En gaat ’s middags weer verder met een taxi. Fietsen zit er niet in totdat hij een nieuwe buitenband heeft gevonden. Voor de zekerheid heeft hij er ook een vanuit Duitsland besteld. Hij laat deze naar Dushanbe verzenden en hoopt dat dit niet weken gaat duren.
Wij genieten twee dagen van Khiva. Een plaats midden in de woestijn die ooit een belangrijke plaats was aan de zijderoute. Er werd op grote schaal slaven verhandeld. Khiva groeide uit tot een machtige stad met moskeeën, Koranscholen en paleizen.
Vanaf Khiva is het 480 km door de woestijn naar Bukhara. We weten dat er weinig voorzieningen zijn onderweg, dus we zorgen voor voldoende water en eten. Ongeveer om de 70 km kunnen we water bijvullen. Ook nu starten we om 5:00 uur in de hoop dat we op het heetst van de dag kunnen schuilen in een van de theehuizen op de route.
Na 110 km fietsen, rond 12:00 uur, zien we een motel met een restaurant. Voor een prima prijs kunnen we er overnachten. Als Dennis onder de douche wil stappen komt er geen druppel water uit de kraan. Ik leg het probleem voor aan de eigenaar en hij loopt met me mee naar de kamer. Het gesprek gaat met handen en voeten. Hij vraagt me of we kinderen hebben. Ik antwoord zoals altijd ontkennend. Dan vraagt hij of Dennis en ik apart slapen. Wat moet ik hier nu op antwoorden? Dan zegt hij tot 3 keer toe dat ik een mooi figuur heb en dat hij 3 kinderen heeft. Hij wil wel wodka met me gaan drinken. Ik zet de gang erin, zodat we zo snel mogelijk bij de kamer zijn.
(We krijgen dagelijks de vraag of we kinderen hebben. De reactie als we zeggen dat we geen kinderen hebben is zoiets als: Er moet wel iets mis zijn met Dennis, want als vrouw wil je toch kinderen? Lastig uit te leggen. We spreken af dat we vanaf nu zeggen dat we 2 kinderen hebben, Britt en Lois. In werkelijkheid zijn dat onze nichtjes, maar dat weten zij natuurlijk niet.)
Het is zo warm in de slaapkamer dat we besluiten de matrassen naar de woonkamer te slepen waar de niet goed werkende airconditioning hangt. Hij koelt nauwelijks, maar hij verplaatst in ieder geval nog wat lucht. Als ik de volgende morgen Dennis hoor slepen met de matrassen en wil helpen, stoot ik keihard mijn tenen aan de drempel van de badkamer. Huilend rol ik op de bank van de pijn en misselijkheid. Ik heb het gevoel dat ik moet spugen. Erop staan lukt niet, maar fietsen gaat wel.
Om 5:00 uur stappen we op de fiets de woestijn weer in. Ondanks dat het de enige weg is naar Bukhara, is er weinig verkeer. Links en rechts zien we alleen maar zand. Als de zon opkomt wordt het heel snel warm.
Op de vluchtstrook staat naast een auto een grote familie. Komt dat allemaal uit één auto? Het zoontje geeft ons een high-five in het voorbijgaan. Even later passeert het gezin ons met de auto en houdt het jongetje wat uit het raam. Het lijkt alsof hij een kaartje in zijn hand heeft. De bestuurder stopt en wij ook. Het jongetje blijkt een bankbiljet in zijn hand te hebben en wil die aan ons geven maar dat willen we niet aannemen. De familie gebaart echter dat we het wel moeten doen. We hebben geen keus. Ik voel me opgelaten, maar pak het biljet dankbaar aan. Ik tel 8 hoofden in de auto, 3 volwassen en 5 kinderen. Nadat we een foto hebben gemaakt rijden ze verder. Ik kijk in mijn hand. We hebben 1000 som (10 eurocent) gekregen. Een groot gebaar van zo’n klein ventje!
We hebben tegenwind en die geeft geen enkele verkoeling. Meestal fietst Dennis voorop, maar vandaag is mijn tempo hoger. Het lukt me niet om hem in mijn wiel te houden. Ik fiets steeds een stukje bij hem vandaan. Als ik vraag of het gaat antwoord hij dat hij de woestijn geestdodend vindt en dat hij de energie niet heeft om harder te gaan. Ik heb er op dat moment geen last van. Ik vraag hem of hij wil liften. “Als er iemand een lift aanbiedt, zeg ik geen nee”, zegt hij. Ik weet genoeg. Ik ken het gevoel van er doorheen te zitten. Alleen kwam er dan altijd wel een schaduwplek om even te rusten of wat te drinken of eten. Hier is niets anders dan zon en zand. Ik hou het weinige verkeer in mijn spiegel in de gaten. Als er vrachtwagens naderen spring ik van de fiets en steek mijn duim op. Bij de derde poging stopt er een klein vrachtwagentje met een laadbak. We kunnen mee naar Bukhara, maar dan moeten we wel achter in de laadbak bij de fietsen. Prima! Ik weet dat de laatste 90 km erg slecht zijn, met veel gaten in de weg. Dat wordt stuiteren straks! Maar na ongeveer 30 km houdt het avontuur in de laadbak alweer op. De chauffeur stopt en maakt duidelijk dat hij het kleine dorpje naast de weg in moet, maar dat hij na 10 minuten terug is en ons weer zal oppikken. We laden alles uit en fietsen een klein stukje door naar een theehuis. Ik geloof er niks van dat de man terugkomt, maar Dennis gelooft erin.
We kopen wat te drinken en Dennis speelt een spelletje met een jongetje. Dennis moet raden bij welke club de voetballer speelt die het knulletje opnoemt. Na driekwartier wachten ben ik het zat en zetten we de fietsen langs de weg en steek ik mijn duim op. Ik zet in op vrachtwagens en busjes. Er stopt een vrachtwagenchauffeur, maar die had niet in de gaten dat de fietsen ook mee moesten. Helaas gaat dat niet passen.
Bij Roestam hebben we meer geluk. Hij vervoert stalen buizen en heeft nog plek voor de fietsen. Wij kunnen 300 km mee in de cabine. Ook Roestam vraagt of we kinderen hebben door te zeggen: ”Baby?” Als ik automatisch nee zeg denk ik: oh jawel. Ik zeg: ”Nee geen baby, twee grote kinderen”, en maak een gebaar van groot en twee. Roestam knikt instemmend.
Nadat we 2 uur in de vrachtwagen zitten passeert onze eerste lift. Hij gaat dus wel naar Bukhara, maar met die 10 minuten bedoelde hij zeker wat anders.
Roestam stopt twee keer om te checken of de fietsen nog wel goed vast staan. De weg is namelijk niet overal even goed. Het laatste stuk is verschrikkelijk hobbelig. Dat lijkt de mensen hier niets uit te maken. De meeste rijden er met een aardige snelheid overheen. Het lijkt ook wel alsof ze een wedstrijdje doen wie de meeste bagage op dak of in een aanhanger mee kan nemen. Het wordt zo hoog opgestapeld dat het vaak gevaarlijk naar één kant helt.
Dertig kilometer voor Bukhara is Roestam op de plaatst van bestemming en laden we onze fietsen uit. Bij een supermarktje stoppen we voor water en wat te eten. Het is inmiddels 16:30 uur en we hebben best trek. Het ontbijt was om 4:00 uur ’s ochtends en we hebben de lunch overgeslagen. We “kletsen” met twee Oezbeken, drinken en eten een cakeje. Ik bied hen ook wat aan, maar dat is slecht voor de tanden. Een van de mannen lacht een glimmende rij gouden tanden bloot. De mannen die de supermarkt bevoorraden met ijsjes bieden er ons ook één aan. Als twee blije kinderen genieten we van het vanille-ijsje. Als de ijsboeren ons later inhalen toeteren en zwaaien ze enthousiast. Na 30 km gaten ontwijken vinden we een fijn hotel met een werkende airco en vallen we vroeg en tevreden in slaap.