Sommige verhalen laten zich makkelijk vertellen. Hier in Andernach worden de keren dat de Rijn buiten haar oevers trad breed uitgemeten. Vele muren dragen plaatjes met jaartallen die op verschillende hoogtes zijn vastgespijkerd om zichtbaar te maken tot waar het water stond in welk jaar. Alle horecagelegenheden aan de oever hebben foto’s aan de muren hangen waarop te zien is hoe de boel telkens weer onder water staat. Bewijsstukken van een geschiedenis die maar geen verre geschiedenis wil worden. Ze laat zich in een oogopslag vertellen.
Als ik Nicole wijs op de oude kraan aan de Rijn, ziet ze ook daar de jaarplaatjes langs de oude deur. Sommigen hangen op manshoogte. Toevallig ken ik het verhaal van deze kraan en vertel Nicole over de handel in maalstenen die voor altijd Andernach, de Romeinen, de Rijn en Nederland met elkaar verbinden. Andernach was namelijk een Romeins fort met een haven en functioneerde ook toen al als handelscentrum in maalstenen en was een niet onbelangrijk onderdeel van de Limes; de Romeinse rijksgrens. De maalstenen uit Andernach waren erg populair omdat ze, ondanks het vele malen, scherp bleven (het waarom zit ‘m in de luchtbelletjes in het vulkanische gesteente). De oude kraan langs de Rijn heeft tot in de 20e eeuw maalstenen op schepen die de Rijn afvoeren getakeld. Bijna alle molens die nu nog meel malen in Nederland gebruiken maalstenen die uit Andernach komen. Denk daar maar eens aan als je meel bij ‘De Molen’ haalt!
Dan denk ik aan de houten brug die Julius Caesar hier in een nog verder verleden over de Rijn liet bouwen maar dat verhaal slik ik in. Het is te weinig tastbaar. Je kunt het niet lekker aanwijzen. Ook de legende over de twee jongens en de honingpot vertel ik niet, maar dat is omdat ik me het verhaal niet scherp meer voor de geest kan halen.
Ik ben hier eerder geweest. De bejaarde vrouw die me vanachter het raam staat te bekijken ziet mij niet. Ze heeft louter oog voor mijn volgepakte fiets. Als ze naar me zou kijken, herkent ze me wellicht want pakweg twee jaar geleden stond ik hier ook. Met dezelfde schaduw. Ook toen had ze goed moeten kijken want om mij heen liepen zo’n 30 schoolkinderen.
Onder de tafel van de oude dame achter het raam, fantaseer ik een klein kind (kleinkind?) omdat ik aan de eerste alinea van Charles Bukowski’s roman ‘Kind onder de kannibalen’ moet denken. In die eerste alinea beschrijft Bukowski zijn vroegste herinnering die, net als hij, in Andernach werd geboren. Het huis dat de herinnering omhulde staat er nog steeds, ik heb het zelf gezien en heb het aangeraakt.
‘Het eerste wat ik me herinner is dat ik ergens onder zat. Het was een tafel, ik zag een tafelpoot, ik zag benen van de mensen en een stuk van het afhangende tafelkleed. Het was donker daar beneden, ik vond het fijn om er te zitten. Het moet in Duitsland zijn geweest. Ik moet tussen de een en twee jaar zijn geweest. Het was 1922. Ik vond het fijn onder de tafel. Niemand scheen te weten dat ik daar zat. Er speelde zonlicht over het kleedje en over de benen van de mensen. Ik vond het zonlicht fijn. De benen van de mensen waren niet interessant, niet als het afhangende tafelkleed, niet als de tafelpoot, niet als het zonlicht.’ (Charles Bukowski, Kind onder de kannibalen, Lebowski Publishers, Amsterdam 2014)
Het voelt een beetje gek om hier in Andernach te zijn. Ik sta hier niet langer dan 5 minuten op de oever van de Rijn maar ken ook de straten landinwaarts. Straten die veel meer tijd vergen om te beleven, maar waar ik vandaag, in het voorbijgaan, niet zal komen. Net als het water dat in de Rijn naar de Noordzee stroomt. Ook dat water kent hier de weg buiten haar eigen hoge oevers omdat het er ooit eerder geweest is maar waar het vandaag, in het voorbijgaan, niet zal komen. En die gedachte blijft bij me als ik allang weer een fietser geworden ben, op weg naar Bali.