Hier is het wel 5 december, maar geen sinterklaas. Een jonge schoenpoetser sleept blootsvoets zijn houten gereedschapskist van straat naar straat en ziet vanwege zijn werk zelden de hemel. Ook mij bespiedt hij van teen tot top. We kijken elkaar even aan als hij de top bereikt. De schoenpoetser wijst nu naar mijn schoenen die nergens van poetsbaar leer zijn. Zijn timmermansoog heeft evenwel een kleine centimeter gevonden waar de zool van mijn rechterschoen loskomt. De oplossing heeft hij razendsnel uit zijn kistje gepakt, een lijmpotje met pipethals. Het smalle buisje past met gemak in de opening tussen schoen en zool. Ik laat de jongen zijn werk doen.
Iets verderop in de straat staan een vijftal brommers met het voorwiel op de stoep. Een teken dat er wat te halen valt. Het is nog vroeg. Nicole is een stukje aan het hardlopen en ik heb me voorgenomen om iets voor het ontbijt te regelen.
Als ik de vijf brommers nader rijdt er juist een weg. Aan de handgreep hangt een doorzichtig plastic tasje met drie kleine broodjes. De vier overgebleven klanten houden elk een briefje van 5.000 dong in de hand. Ze zwaaien er een beetje mee. De bakker ruilt deze bij iedereen voor een zakje met drie versgebakken minibroodjes. Ik doe de wiskunde en sluit aan in de rij. Als het mijn beurt is laat ik zes vingers zien en geef de man 10.000 dong. Het zakje met 6 gloeiendhete broodjes die hij me aanreikt, voelt als een medaille die om mijn hals wordt gehangen. De hoofdprijs.
Ik heb nog even de tijd want Nicole doet een loopje van een paar kwartier.
Het is druk in de straten van Chau Doc. Overal wordt getoeterd; harde klanken weggesmeten in de wind. Ik steek over en doe dat rustig en beheerst zodat ik makkelijk word ontweken door de aansnellende koplampen. Ondanks dat neemt het toeteren tijdens mijn oversteek kakofonische proporties aan. Ik sluit me ervoor af en bereik zonder problemen de overkant. De warme broodjes maken me onaantastbaar.
Ondertussen zijn mijn gedachtes bij het potje pindakaas die ik meedraag in mijn fietstas. Ik zie voor me hoe straks de pindakaas nog iets zal smelten als ik het op een warm broodje smeer. Haast direct denk ik ook aan het stuk oude kaas dat in de koelkast ligt. De ouders van Nicole brachten het voor ons mee uit Nederland.
Het woord smullen vind zijn weg naar mijn lippen. Ik zeg het hardop. SMULLEN. Ik zeg het nog eens en versnel mijn pas, opeens bang dat de broodjes afkoelen en dat de pindakaas niet zal smelten en de oude kaas niet gaat zweten.
Ik ben terug bij het hotel. Nicole is ook al terug en komt net onder de douche vandaan. Ik laat haar trots de tas met broodjes zien en pak snel een mes. Op de rand van het bed eten we de broodjes met smaak op. Ieder drie.
Het lijkt wel sinterklaas.