Onze fietsreis van Rijnsaterwoude naar Bali werd in Malakka wegens corona afgebroken. Toch fietsen we door naar het einddoel. Lees deel 5 van onze virtuele reis van Malakka naar Lovina op Bali.
In de buik van een school scooters fietsen Nicole en ik al vroeg Seminyak uit richting het noordwesten van Bali. Het weer is aangenaam. Prettig warm met een dik, ongevaarlijk ogend, wolkendek.
Er gaat een knop bij me om merk ik. Van fietsreiziger word ik plotseling toerist. Omdat we zo dicht bij ons einddoel zijn, is het alsof we nog meer tijd hebben dan de zeeën van tijd die we al hebben. En dan ga je als vanzelf veel meer stoppen onderweg. We stoppen even bij een houtsnijwerkplaats waar ijverige mannen sierlijke tempelornamenten snijden die ze op de juiste dag, voorzien van offers en bijpassend ceremonieel, aan tempels zullen spijkeren, waarna ze een mensenleven zullen verweren en door de zonen van deze houtsnijders weer ritueel worden vervangen. Dat gaat al eeuwen zo.
De drukke tweebaansweg waarop we fietsen wijst naar Tanah Lot, de populaire zee-tempel. Ik vraag me hardop af of we hier al eens geweest zijn. Ik twijfel heel even maar zodra Nicole bevestigt dat we er inderdaad al eens geweest zijn, herinner ik het me ook weer. Soms heeft het geheugen een klein zetje nodig.
We rijden langs een bouwmarkt die vandaag feestelijk wordt geopend. Een kleine vrachtwagen met oplegger staat al voor de deur. In de oplegger zitten werklieden in feloranje werkjassen. Een van hen houdt een splinternieuwe ladder vast die langer is dan de vrachtwagen. Tussen het verzamelde werkvolk loopt een ceremonieel geklede jonge vrouw. In haar hand draagt ze een dienblad met daarop kleine cadeautjes. Offers. Ingepakt in bananenblad met in ieder pakketje, als een kaasprikkertje, een brandend wierookstokje. Een van de offers zet ze bij een klein altaar voor de winkel. Het altaar is opgesierd met het beeld van Ganesha, de god met het olifantenhoofd en de bourgondische buik die kennis en wijsheid brengt. Net als onze St. Christoffel, is Ganesha in z’n vrije tijd ook nog beschermheilige van de reiziger. Ik herken hem, hij herkent mij en knipoogt vlug met z’n kleine kraaloog. Hindoes bidden tot Ganesha als ze iets nieuws beginnen zoals een doe-het-zelf-zaak. Want helemaal zelf doe je dat natuurlijk niet. Dat gaat in overleg met de goden.
We fietsen verder een deel van Bali in waar het leven langs de weg iets ruimer is opgezet. Het maakt het opnemen van de omgeving stukken eenvoudiger. Bali begint hier langzaam maar zeker een beetje lucht te krijgen. We zien de eerste rijstakkertjes (een woord als een fijn vogeltje). De eerste rijstvelden zijn nog vierkante lapjes maar nog geen kilometer verder fietsen we al tussen de dansende terrassen. Het paradijselijke Bali laat zich voorzichtig zien.
Ook gezien: een naaiatelier die voorbijgangers lokt met de tekst ‘Vermak Levis’. Ook wordt er veel ‘Fine Art’ aangeboden. Gewoon langs de kant van de weg. Grote felkleurige schilderijen met olifanten, schaars geklede Afrikaanse vrouwen en Bob Marley. ‘Fast Art’.
Bij Mantra Coffee (free wifi) stoppen we even en nemen plaats op plastic krukjes in verschillende ‘Fine Art’-kleuren. De eerste kop koffie van de dag en de Wikipedia-pagina over Tanah Lot doen ons besluiten er naartoe te fietsen. We zijn in de buurt dus waarom niet?
Tanah Lot wordt goed afgeschermd. Dat was ik vergeten. Je fietst er niet zomaar effetjes naartoe. Slagbomen, entreegeld (60.000 roepia p.p.), grote parkeerplaatsen met ontelbare brommertjes (hoe vind je je bromfiets terug?) en straten met net zoveel ontelbare kleine winkeltjes die de toerist willen verleiden tot het doen van aankopen. Veel batik.
Als we bij de kust aankomen duwen we onze fietsen in de richting van de tempel. Het is nog niet heel erg druk dus we voelen ons niet bezwaard met onze pakezels op het smalle kustpad. Als we aankomen bij de eerste tempel valt ie een beetje tegen. Klein tempeltje.
We lopen door langs het smalle pad en ontmoeten een tweede tempeltje. We worden gewaarschuwd: ‘Stop, dangerous cliff’. We stoppen en kijken. Geinig tempeltje, niet meer dan dat.
Halsreikend, nee, meer reikhalzend kijk ik over de haag van de gevaarlijke klip naar de zee en zie verderop de tempel waar het allemaal om draait; Pura Tanah Lot (vert. land in zee). We keren de twee voorpret-tempeltjes de rug toe en duwen ons door een steeds groter groeiende menigte een weg naar de hoofdattractie.
De mensenzee is dichtbij de Hindoetempel sterk geïnfiltreerd door in rood geklede Tanah Lot-fotografen die hun diensten onvermoeid maar tevergeefs aanbieden. Selfiesticks hebben hen overbodig en wanhopig gemaakt. Met hun zware, ouderwets aandoende camera’s om de hals lopen ze, als daad van verzet, tussen de telefoonfotografen door die zichzelf in allerlei lichaamsverdraaiingen vastleggen voor de onbereikbare tempel van de zeegod die het, vanuit het hoge water, allemaal maar moet aanzien. Volgens de overlevering al zeker vijf eeuwen lang.
De tempel en zijn god zien ons nu voor de tweede keer in 15 jaar tijd. Wat zal hen opgevallen zijn?
Onze fietsreis van Rijnsaterwoude naar Bali werd in Malakka wegens corona afgebroken. Toch fietsen we door naar het einddoel. Lees deel 4 van onze virtuele reis van Malakka naar Lovina op Bali.
Hoog boven Maleisië lees ik me een oude wereld in waarin twee merketten de waarde hebben van een halve braspenning. Straks landen we in een wereld waarin 2000 rupiah net zoveel waard is als een halve ringgit, een dubbeltje of inmiddels al twintig jaar 10 eurocent. We zijn door heel wat valuta’s gekoerst het afgelopen jaar. Veel omgereden en veel omgerekend. We geven ons deze reis nog een laatste keer over aan het zadel en aan het zoveelste betaalmiddel. We hopen op een gunstige koers.
Onze fietstassen draaien eenzame rondjes op de lopende band als we onze aankomst op Bali met ongeveer tien medereizigers willen afhandelen. Onze fietsen zijn, door een magisch inpakken, verandert in twee stuks ‘bagage met afwijkende maten’ en dienen derhalve te worden opgehaald bij een speciaal daarvoor ingericht loket. Dit loket blijkt niet meer dan een deur te zijn. Naast de deur staat onze bagage met afwijkende maten die we direct, en ter plaatse, bevrijden van het dikke inpakplastic waardoor ze weer gewoon twee fietsen worden. Als ik ze dan ook hun pedalen, spiegels en adem teruggeef, en alles vastdraai wat los zit, kunnen ze de weg weer op.
Buitengekomen voelt het vochtig warm en worden we opgewacht door een helse meute taxichauffeurs die zich wanhopig vastklampt aan de enkele vreemdeling die de luchthaven in deze coronatijd nog uitspuwt. Dat die vreemdeling zijn eigen vervoer meebrengt doet niet ter zake. “Hey mister! You need taxi, mister?” klinkt het uit een elftal mondkapjeskelen. We kunnen kiezen uit “Good price!”, “Very good price!” en “Best price!”. Als Nicole de opdringerige bedrijfstak duidelijk maakt dat we gaan fietsen, druipen ze snel af en richten hun meedogenloze pijlen op een kleine Maleier met twee grote rolkoffers. Hij is voorlopig hun laatste kans op een ritje en ze lijken stuk voor stuk vastberaden om dat ritje voor hem te verzorgen. Als een mank hert wordt de Aziaat door de gemuilkorfde troep leeuwen naar de wachtende taxi’s gedreven. Wij wachten zijn naderende noodlot niet langer af en duwen onze fietsen verder de tropische warmte van Bali in.
Het einddoel van onze tocht is ineens binnen handbereik als we ons onder constante begeleiding van een kluwen brommers losrukken van de luchthaven. Een kilometer of honderd scheidt ons nog van de begeerde loempia in Lovina.
We stoppen even op een stukje kort gemaaid gras van de middenberm om voor een tweede keer te landen op Bali. De drukte hier lijkt sterk op die van Hanoi en Ho Chi Minh-stad, twee wespennesten in Vietnam. Als we eens goed om ons heen kijken valt op dat winkels en restaurants open zijn. Van een strenge lockdown zoals in Maleisië is hier nog geen sprake. Men probeert het vooralsnog met mondkapjes en afstand houden. Veel mondkapjes zijn roetzwart van de uitlaatgassen.
Voor nu is onze eerste prioriteit om de drukte uit te fietsen. Het is bijna drie uur in de middag en de lucht heeft in de verte een donkere dreiging die we herkennen van een eerder bezoek aan Bali. Toen regende het tropisch en steevast om vier uur in de middag. Het lijkt erop dat het ritme van die klok in 15 jaar tijd niet is veranderd.
Rechtstreeks naar Lovina fietsen, wat kan, voelt alsof we onze fietsreis afraffelen dus we besluiten nog maar eens een omtrekkende beweging te maken en de westelijke kustroute te zoeken naar het nationale park in het noordwesten van het eiland. Geen idee of dat te doen is maar Bali voelt zo ontzettend klein nu we de halve wereld over zijn gefietst dat verkeerd fietsen op dit eiland onmogelijk is geworden.
Twee jonge Balinezen in schoolkostuum (lichtblauw overhemd met korte mouwen en blauwe korte broek, rugzakje) en fietsend op gele mountainbikes doen een ‘Hello Mistertje’, en aarzelen wat richting onze middenberm. Een van de binkies durft te vragen waar we vandaan komen en waar we naartoe gaan. “Belanda, Lovina”, antwoord ik met een brede lach. De kereltjes kijken elkaar heel even stilzwijgend aan. Het blijft stil. Blik op onze fietsen. Ik vraag hen hoe het op school was. Ze antwoorden elk met een woordeloos schouderophalen. Onze fietsen met bepakking hebben een betoverend effect op de twee, merk ik. Als we opstappen en verder fietsen volgen de ventjes ons nog zeker een kilometer door het gejaagde verkeer. In mijn spiegeltje zie ik ze omkeren als ze eindelijk genoeg hebben van de achtervolging. Een licht verzetje.
Als we de lange en trage, want drukke, Jalan Legian door Kuta achter ons hebben, volgt een volgende straat in het verlengde. Links en rechts onveranderd een onuitputtelijk aanbod van winkels, supermarkten, banken, eet-en slaapgelegenheden en brommers. Wanneer houdt dat in godsnaam op?
Na anderhalf uur ploeteren zijn we het zat en lopen de lobby van het luxe Seminyak Hotel binnen. We mogen voor belachelijk weinig geld blijven logeren dus dat doen we. Onze fietsen parkeren we in het hok naast de zwembadpomp.
Terwijl buiten de regen inmiddels in loodrechte strepen op het asfalt klettert, sta ik onder een net zo verkoelende douche. Ik verheug me op het eten van vanavond. Eindelijk weer gado gado, rendang, saté en martabak. Wie weet al een loempia! Het echte spul zeg maar, en niet de namaak van de CONserven IMport en EXportmaatschappij uit Baarn.
Maar als ik me na het douchen dan heel even op het spierwitte queen-size hotelbed laat vallen, sta ik plotseling oog in oog met een oeroud Indonesisch vrouwtje, gebogen als een kromzwaard, die me specerijen wil verkopen voor een halve braspenning. Ik heb braspenning noch merket en probeer dat de oude vrouw duidelijk te maken door hopeloos op mijn broekzakken te kloppen en daarna mijn lege handpalmen aan te bieden. Het kromme vrouwtje spreekt een andere taal en blijft aandringen. Als ik me omdraai en bij haar wegloop, schuifelt het kruidenvrouwtje me achterna. Ze zit me op de hielen en zingt in plat Amsterdams en met de stem van een kind: “Koop bij mij de geur van verre reizen”.
Onze fietsreis van Rijnsaterwoude naar Bali werd in Malakka wegens corona afgebroken. Toch fietsen we door naar het einddoel. Lees deel 3 van onze virtuele reis van Malakka naar Bali.
Sepang, heel vroeg in de ochtend. Onze tent speelt verstoppertje in het groen rondom het bekende racecircuit waarvan we niets kunnen zien maar alles kunnen horen. Het nerveuze hoge motorgeluid dat toebehoort aan de kleinere raceklassen heeft mijn toch al korte nachtrust, nog een ietsepietsje korter gemaakt.
De laatste keer dat we in de tent sliepen is een maand geleden. Toen kregen we van een allervriendelijkste Maleise fietsliefhebber een vrijbrief om de tent op zijn privé strand aan de Zuid-Chinese Zee op te zetten. Er is een groot verschil tussen slapen mét en slapen zonder toestemming. Vannacht, slapen zonder toestemming, ontging mij geen enkel ritselgeluid. Hoe klein ook. Nicole daarentegen, zou het niet gemerkt hebben als er gisteravond op het nabijgelegen circuit een formule 1 nachtrace werd afgeschoten. Bij het neerleggen van haar hoofd op het kussen, leek ze al in diepe slaap verzonken.
We lossen de nacht en twee eetlepels gevriesdroogde OldTown koffie op in twee koppen kokend water en bespreken voorzichtig onze kansen op het boeken van een vliegticket naar Bali. Het vooronderzoek in het appartement van Mr. Kee in Malakka maakte duidelijk dat AirAsia, ondanks corona, nog dagelijks rechtstreeks vliegt van Kuala Lumpur naar Denpasar. Toch houden we ook rekening met een vlucht naar Amsterdam als Indonesië geen optie blijkt te zijn. In dat laatste geval zal een hereniging met onze vier voortassen, die ons vanuit Vietnam vooruit gereisd zijn naar Lovina (de plaats van bestemming op Bali), niet plaatsvinden. Onze Helinox stoeltjes, Cumulus comforter, donsjassen en andere winterbagage blijft dan voor onbepaalde tijd achter op het tropische eiland. Voor de twee stoeltjes en de fietstassen zie ik nog een taak weggelegd in de kleinschalige visserijsector op Bali, maar de winterhandschoenen en de donzen dekens en jassen zullen voor de Balinees praktisch niet van pas komen.
Nadat we de boel om 06:30 uur hebben ingepakt fietsen we het kleine stuk van het circuit naar de internationale luchthaven van Kuala Lumpur. Onderweg wijst Nicole naar een van de weinige vliegtuigen die van de luchthaven opstijgt. “Air Asia!”, duidt ze. Iets van adrenaline laat zich direct voelen.
Ik zie veel rood op het blauwe scherm en in dat rood knippert steevast het witte woord ‘cancelled’
Het is de stilte die zich als eerste aan ons opdringt als we, met onze fietsen aan de hand, de verlaten luchthaven binnentreden. Een stilte die zich doorgaans in Europese kathedralen ophoudt. Uit evenwicht, vanwege de leegte om ons heen, zoeken mijn ogen naar houvast en vinden die bij het scherm met vertrek- en aankomsttijden. Ik zie veel rood op het blauwe scherm en in dat rood knippert steevast het witte woord ‘cancelled’. Pagina na pagina verschijnt met telkens weer dezelfde hopeloze boodschap. Dan, op pagina acht van de zestien, zien we opeens een groene vertrektijd. De vertrektijd (11:20 uur) staat bij een vlucht naar Doha die we misschien wel moeten nemen als we toch naar Amsterdam besluiten te gaan. Alle vluchten naar Europa gaan in deze lockdown-dagen namelijk via Doha. Op de volgende pagina’s zien we nog een paar groene blokjes. Ook de vlucht van AirAsia naar Denpasar (10:00 uur) op pagina vier is groen, maar die heeft wel de twijfelachtige toevoeging ‘delayed’ meegekregen.
Bij het loket van AirAsia is het net zo verlaten als in heel de luchthaven. We parkeren de fietsen voor de balie en zoeken rondom naar mensen die ons op weg kunnen helpen. We zien niemand. Ik besluit het verderop te gaan zoeken. Nicole blijft bij de fietsen.
De eerste mensen die ik tegenkom, staan bij een koffiebar waar je, mits je de met rood-witte linten afgezette route volgt, koffie en chocoladebroodjes kunt kopen. Toegang tot de tafels en stoelen van de koffiebar is met hetzelfde plastic lint geblokkeerd. Ik wacht tot het stel (hij in zanderige camouflagekleding en zij in fonkelende papegaaienkleuren) met de koffiebekers terug de hal in loopt. Daar vraag ik hen naar hun vluchtplannen. Ze komen uit Engeland en vliegen om 11:20 uur via Doha naar Londen. Hun rondreis van twee maanden door Zuidoost-Azië, zo vertellen ze, is door corona om zeep geholpen. Ik vertel hen van onze plannen en vraag ze of ze weten waar we geholpen kunnen worden. Ze hebben geen idee. Ook de koffiejuffrouw die me twee verse chocolademuffins verkoopt weet niet waar ik met mijn vragen terecht kan. Zonder hulp maar mét twee nog warme muffins loop ik terug naar Nicole en de fietsen.
Als ik daar aankom glimt Nicole van oor tot oor.
“En?”, vraagt ze uitdagend met een grijnzend knikje omhoog.
“Ja, niks! Je kunt verderop koffie halen maar verder heb ik niks gevonden behalve twee Engelsen die naar Doha vliegen, meer niet.”, zeg ik.
“Oh ja! En deze verse chocolademuffins natuurlijk!”. Ik reik Nicole het papieren zakje met de muffins triomfantelijk aan.
“En jij?”, knik ik terug terwijl ze de lekkernijen aanpakt.
“Ik heb tickets geregeld.”, zingt Nicole.
“Wat? Hoe dan!?”, roep ik en merk dat ik heel even los kom van de grond. Vlug kijk ik over de schouder van Nicole naar de balie van AirAsia en zie dat daar inmiddels een baliemedewerker aanwezig is die driftig in een walkie talkie staat te toeteren.
“We kunnen mee met de vertraagde vlucht van 10:00 uur naar Denpasar. Dus we hebben alle tijd. We moeten nog wel even de fietsen inpakken in van die zakken, net als in Canada toen, maar daar is die man van AirAsia nu mee bezig. We krijgen als het goed is zo direct plastic zakken voor de fietsen en plakband. De fietstassen zijn al ingecheckt. Boardingpass en alles heb ik al.”
Vol ongeloof bied ik Nicole een enthousiaste high-five aan die ze gelukkig direct aantikt (want niets zo gênant als een onbeantwoorde high-five, zelfs in een lege luchthaven).
Zonder verder nog aan de muffins te denken begin ik aan het verzendklaar maken van de fietsen. Even later komt de baliemedewerker (door mij terstond omgedoopt tot Bali-medewerker) van AirAsia aanlopen met twee stevige doorzichtige plastic zakken en een rol breed plakband. Ik wil hem als dank, en in mijn enthousiasme, ook een high-five geven maar die wijst hij geheel volgens corona-protocol vriendelijk af. Vlammende gêne zet mijn nek voor even in brand.
Neem even een tropisch eiland in gedachten. Zandstrandje. Hangmatten hangen hier en daar tussen palmbomen geknoopt. Een licht briesje zorgt voor een aangenaam klimaat.
We zijn op Pulau Tioman, een vulkanisch eiland in de Zuid-Chinese zee. In de jaren ’70 van de vorige eeuw riep Time Magazine Tioman uit tot een van de mooiste eilanden in de wereld. Het eiland trekt voornamelijk toeristen die gek zijn op duiken en snorkelen. Het zeeleven en het koraal is hier prachtig hoewel er steeds meer gesproken wordt over de sterfte van het koraal. Als ik de geluiden moet geloven gebeurt dit in hoog tempo.
Het is rustig op het eiland. Er zijn op het moment niet veel toeristen. De duikscholen werken met kleine groepjes en de stranden bieden voornamelijk ruimte aan grote hagedissen, katten, krabbetjes en hier en daar een verdwaalde kokosnoot.
De sfeer is gemoedelijk.
De lokale bevolking rijdt wat heen en weer op brommertjes, haalt zo nu en dan wat proviand bij de boten die enkele keren per dag van het vasteland komen en leunt de rest van de dag wat tegen de warmte aan. Wij doen hetzelfde.
We hebben voor een week een kleine houten ‘cabin’ gehuurd. Groot genoeg voor een bed en een badruimte. We hebben een zitje waar we ons vergapen aan de apen die dagelijks in groten getale langs ons huisje trekken. De ramen en deuren moeten we daarbij een beetje bewaken want ze zijn natuurlijk op zoek naar lekkernijen. In ons hutje kunnen ze brood en crackers vinden maar daar krijgen ze de kans niet voor. Zo nu en dan vergt het een reuzenzwaai met een felgekleurde bezem om de ‘hooligans’, zoals we ze zijn gaan noemen, buiten de deur te houden. Onze buurman, een 80-jarige Engelsman, gooit soms, met uiterste precisie, een harde vrucht naar de brutaalste aap. Meestal raak.
Hier op Tioman kwamen we sinds lange tijd weer eens Nederlanders tegen. Twee vrouwen, die lekker aan het bijkomen waren van drie weken backpacken door Maleisië, stonden flessen water te vullen. Een van de vrouwen monsterde onze herkomst en kreeg kennelijk het vermoeden dat we ook uit Nederland kwamen. Toen Nicole en ik met elkaar spraken, was het voor hen duidelijk en even later stonden we te kletsen op een manier die heel erg lijkt op landgenoten die elkaar in den vreemde ontmoeten. Alle ingrediënten van zo’n gesprek kwamen aan bod maar één nieuw en smakelijk specerij werd al snel aan het gesprek toegevoegd; Corona!
Van onrust met betrekking tot het corona virus is geen sprake hier op Tioman. En waar we in heel Zuidoost-Azië werden geconfronteerd met mondkapjes (niet vanwege corona maar vanwege de luchtvervuiling), ontbreken deze zo goed als helemaal in Maleisië. Wat ik wél merk, bij onszelf, onze Engelse buren en nu dus ook bij die twee Nederlandse vrouwen hier, is een soort mediagekte als het gaat om corona. We zijn allemaal op de hoogte van de laatste cijfers die horen bij de verspreiding van het virus en de sterfgevallen worden meegeteld als verliespunten in een grote corona-wedstrijd.
Voor ons voelt het (nog) als een uitwedstrijd, of een ver-van-ons-bed-show. We zijn nog niet op gesloten grenzen gestuit en hebben nog geen vluchten hoeven boeken, laat staan omboeken. Toch lezen we steeds meer berichten van fietsers die, op de weg die al achter ons ligt, problemen krijgen bij grensovergangen of die serieus rekening dienen te houden met een paar weken quarantaine als ze naar huis willen of naar het volgende land van hun reis.
Natuurlijk roept dit ook vragen bij ons op. Na Maleisië is onze logische volgende stap Indonesië en Bali, waar ons een loempia wacht, maar kunnen we dat land in tegen de tijd dat we bij de grens aankloppen? Belangrijker nog, kunnen we dat land ook weer uit tegen de tijd dat we weer richting Europa reizen? Naar welk land reizen we nadat we de loempia hebben weggespoeld? Door welke Europese landen kunnen we zonder problemen verder fietsen? Of is Europa niet onze beste optie?
De vragen worden belangrijker naarmate we Bali bereiken dus we blijven alle ontwikkelingen in de media en op de fora waar fietsers ervaringen uitwisselen, op de voet volgen. Maar nu even niet…
Nu zijn we op Tioman, ooit uitgeroepen tot een van de mooiste eilanden ter wereld. We voelen een lichte bries, kijken naar apen en enorme hagedissen. We knuffelen katten en drinken koffie voor ons houten hutje. En als mijn koffie straks op is, pak ik het boek van Bart Van Loo over de Bourgondiërs in de middeleeuwen. Wat een tijd was dat zeg!