Een jaar of tien was ik dus het moet rond 1983 zijn geweest. We woonden dat jaar op de Drechterlandsedijk in het West-Friese dorpje Ursem. Mijn jeugd is redelijk eenvoudig in te delen in blokken van 4 jaar. Ieder blok stond voor een ander huis. Toen ik vier was vertrokken we van Walingsdijk 99, mijn geboortehuis, naar nummer 18, het woonhuis boven de fietsenwinkel van Chiel Witte. Op mijn achtste schoven we door naar de oude bakkerij op de Drechterlandsedijk, waar we ook 4 jaar bleven wonen.
Hier aan deze Ursemmer dijk zat ik me op een vrije woensdagmiddag stierlijk te vervelen. Donkey Kong II bood enig soelaas. Op de Pick-Up lag Body Wishes van Rod Stewart, een van de eerste lp’s die ik van mijn eigen spaarcentjes had gekocht. De plaat was inmiddels grijs gedraaid. Buiten was het ook grijs zo vlak voor de kerstdagen.
Natasja, mijn zus, was niet thuis. Zij oefende in de St. Bavokerk, even verderop, met het zangkoor. De kerstviering stond voor de deur dus de puntjes moesten op de i worden gezet. Ik meen dat ze zelfs een dubbelfunctie bekleedde aangezien ze ook misdienaar was.
’s Avonds tijdens het eten (spruitjes en Domo vla) vroeg Natasja me wat ik die middag had gedaan. ’Niet veel. Niks eigenlijk, een beetje muziek geluisterd’, was mijn antwoord. ’Waarom ga je niet eens mee naar de kerk? Dan kan je misschien meezingen in het koor’, opperde ze. ’Pffff, dat is niks voor mij, ik kan helemaal niet zingen’, was mijn antwoord.
Het was twee weken later dat er zich weer zo’n kledderige woensdagmiddag aandiende waar ik moeite had mezelf te vermaken. Natas was weer aan het oefenen met het koor in de kerk, wat me deed denken aan het voorstel dat ze eerder aan de eettafel had gedaan.
Ik besloot een kijkje in de kerk te gaan nemen.
Heel vaak was ik nog niet in de kerk geweest. Het parkeerterrein, de begraafplaats en de bosjes rondom de kerk waren bekend speelterrein maar het binnenste van de kerk had ik welgeteld 1 keer eerder gezien. Dan tel ik voor het gemak mijn doop even niet mee.
Die ene kennismaking was de eerste communie (is er eigenlijk een tweede?). Hoewel geloof binnen ons gezin geen enkele rol speelde, was de doop en de heilige communie kennelijk iets dat erbij hoorde. Op school, die dezelfde naam droeg als de kerk, kreeg de heilige communie erg veel aandacht. Ikzelf zag het vooral als een klassenuitje met nieuwe kleren aan.
Ik herinner me die heilige communie nog heel goed. Een lange rij keurige kinderen vormden zich in het looppad van de koude kerk. Ik stond ergens achteraan in een lichte nieuwe broek (geen spijkerbroek!) met een geel vest. Kapper Oudejans had z’n werk, zo zag ik om mij heen, netjes gedaan.
Aan de andere kant van de rij, voor het altaar, stond pastoor Hak in vol ornaat. In zijn linkerhand een grote zilverkleurige schaal. Ik had geen idee wat er in de schaal zat en wat nou precies de bedoeling van de op handen zijnde ceremonie was. Toen de betekenis en het ritueel in de voorafgaande weken in de klas werd uitgelegd, had ik niet goed op zitten letten.
Mijn aandacht in de lange rij was inmiddels ook aan het verslappen. De afbeeldingen in de kerk en de andere aanwezigen leidde me af van de plechtigheid totdat ik plots oog in oog stond met pastoor Hak.
Het was mijn beurt en ik had geen idee wat de bedoeling was. Nieuwsgierig keek ik in de zilveren schaal van de pastoor. De schaal leek gevuld met een soort chips. Instinctief bewoog ik mijn hand naar de schaal en pakte een ’chippie’ die ik vervolgens in mijn mond stak. In mijn ooghoek zag ik het meisje dat voor mij aan de beurt was geweest, naar rechts afdraaien. Met de smakeloze chips die nauwelijks weg te kauwen was spoedde ik me achter het meisje aan. Plots voelde ik een pijnscheut in mijn linker bovenarm. Pastoor Hak had me stevig bij mijn arm vastgegrepen en trok me gemeen terug naar de voorkant van de rij. ’Ho ho ho’, zei de pastoor ondertussen. ’Dat moet even overnieuw! Zo doen we dat niet hier.’
Ik voelde aan mijn gloeiende bovenarm dat er iets goed mis was gegaan. Wát precies wist ik niet maar voor de zekerheid durfde ik de pastoor niet aan te kijken. ’Hoe heet je jongen?’ klonk het boven me. Ik zei mijn naam die de pastoor direct gebruikte om mij te vragen mijn handjes, met de palmen naar boven gekeerd, op elkaar te leggen. ’Zo doen we dat’, zei hij terwijl hij mijn handen in vroomheid schikte. ’En dan wacht je totdat ik de hostie heb gezegend en ik deze op je hand leg. Dan pas loop je weg en tijdens het weglopen leg je het lichaam van Christus op je tong’. ’Begrepen?’
Ik begreep dit niet maar het leek me beter om instemmend te knikken.
Terwijl pastoor Hak zijn hocus pocus verrichtte bleef ik naar zijn versleten witleren schoenen kijken. Ze staken slordig onder zijn gewaad vandaan. Toen hij de hostie op mijn handen had gelegd, bleef ik voor de zekerheid nog even staan. ’Nu mag je weglopen Dennis.’
Met het kostbare bezit op mijn handen maakte ik me uit de voeten. Bij het weglopen stak ik het lichaam van Christus in mijn mond waar het zich voor lange tijd aan mijn gehemelte hechtte.
Sindsdien was ik niet meer in de kerk geweest. Nu stond ik er als tienjarig ventje voor een hernieuwde kennismaking. Niet wetend dat deze hernieuwde kennismaking nog desastreuzer zou uitpakken…