• info@pedalenenverhalen.nl

Auteurarchief Dennis Aaij

Zoete herinneringen

We fietsen al twee dagen langs de zee zonder dat we ‘m kunnen horen. Wat misschien het geluid van de zee is, wordt overstemd door een plagerige wind die ons stevig bij de oren vastheeft. De koele wind komt vanaf het land de zee opwaaien en rimpelt het water. Korte golven met glinsterende schuimkopjes maken van de Adriatische Zee een sieraad voor het oog. Een troost bij het zware trappen.

Nu we Istrië achter ons hebben gelaten, maak ik in mijn gedachten (ook die reizen mee) de balans op. Het schiereiland heeft zijn anker in mijn verleden, de plaats waar alles een plekje krijgt, laten zinken. Ik zal me Istrië zolang ik leef herinneren aan zijn bodem. Gooi me over twintig jaar, verlost van mijn blinddoek, uit een auto en ik vertel het je als ik in Istrië op de grond rol. De kleur van de bodem heeft namelijk exact dezelfde kleur als het cacaopoeder van Van Houten.

Aan die cacaopoeder zitten weer andere herinneringen vast. Hiervan brengt de belangrijkste me terug naar de keukentafel aan de Drechterlandsedijk in Ursem. Daar aten mijn zus en ik honderden broodjes ’cacao met suiker’. Witte boterham met een dikke laag boter en daaroverheen de cacao uit het bekende doosje, gemengd met een theelepeltje suiker. Heerlijk! (En daarna even in de spiegel naar je tanden kijken). Lachen.

Zoete herinneringen.

Langs de hele kustlijn van Istrië, fietste de zon moeiteloos langs de hemel met ons mee. En ook tijdens onze rustdagen in Porečen Pula schoof het zonnetje aan op de diverse terrassen. En ook nu, nu we de bocht bij Opatija om zijn, weigert de zon iets voor zichzelf te gaan doen en blijft in ons kielzog. Je kunt een slechtere reisgenoot treffen.

We zijn, nu dus ook met de wind log en verveeld hangend aan onze bagagedragers (ook die wil per se mee), tot in Senj gefietst. Een klein dorpje dat tegen de heuvel staat opgestapeld zodat ieder huis een uitzicht biedt over de zee. Iets uit de kust liggen twee dorre eilanden louter om het uitzicht van een verfraaiend perspectief te voorzien. 

Uitzicht vanaf ons ‘Apartman’.

Het is hier geen dorp van vissers, wat je zou verwachten. Alleen de meeuwen kwijten zich aan die taak. Nergens zie je een dobberende boot waarin ze druk zijn met het uitzetten of binnenhalen van visnetten. Nee, de mensen hier verhuren ‘Apartmani’ of ‘Apartman’ als ze er één aanbieden. Appartementen. Dat doen ze allemaal, waardoor ze worden aangeboden voor betrekkelijk lage prijzen. Het appartement dat we momenteel bewonen meet 65 vierkante meter en is van werkelijk alle gemakken voorzien (zelfs een wasmachine). We huren het voor 25 euro per dag, dezelfde prijs die we in Duitsland betaalden om onze tent een nacht op een camping te mogen zetten.

Senj blijkt dus toch bij uitstek een vissersdorp. Met de toerist als vangst. Maar die vis wordt door de moordende concurrentie wel duurbetaald.

Vanmorgen daalde ik af naar de supermarkt, een enorme, en vrij nieuwe, vierkante doos die middenin het schots en scheve oude dorp is neergekwakt. Gek genoeg staat die supermarkt op 100 meter afstand van zo’n zelfde enorme nieuwe doos. Ook een supermarkt. Dit fenomeen zien we in veel plaatsen die we passeren. Opvallend is dat al deze supermarkten zo nieuw zijn. Alsof het land zich een jaar of 2 à 3 geleden voor het eerst heeft opengesteld voor de Aldi’s, de Lidl’s, de Sparren en de Plodines, die op hun beurt als een malle zijn gaan bouwen waardoor ik nu in het koffiehoekje van de Plodine in de treurige ogen kijk van misschien wel de voormalige eigenaar van een kleine buurtsuper. Het is kwart over acht in de ochtend. Hij zit aan het bier, en ik schrijf dit verhaal.

Met Pula is iets geks aan de hand

Toen we gisteren na een lange, warme en uitputtende rit Pula binnenreden, zag ik in mijn linkerooghoek het enorme amfitheater, in mijn rechter de haven. Wetende dat we nog twee dagen in Pula zouden doorbrengen, hielden we koers naar ons tijdelijke verblijf buiten het centrum van de stad. Bovendien staat het amfitheater er al ruim 2000 jaar dus kunnen we erop gokken dat het er morgen ook nog staat. 

Amfitheater Pula

En dat bleek inderdaad het geval. Weliswaar stonden er hier en daar steigers tegen het immense theater waarvan ik niet weet of die er de dag ervoor, in het voorbijgaan, ook al stonden. Ook waren er links en rechts wat stutbalken geplaatst dus wie weet heeft het er nog om gespannen. We waren in ieder geval op tijd voor een foto of twee, drie.

Ik fiets in Pula sinds lange tijd weer zonder fietstassen, en dat is wennen. Het lijkt wel alsof mijn fiets zich bevrijd voelt van zijn zware last en daarbij een vrolijke nieuwsgierigheid aan de dag is gaan leggen. Hij beweegt zijn stuur opvallend losjes, en naar het lijkt willekeurig, van links naar rechts. Alsof ie mij als bestuurder niet langer dient en zijn ogen eens even flink de kost wil geven in deze oude stad. Als een dartel veulen.

Ik weet niet of het mijn fiets is opgevallen, maar er is iets geks aan de hand met Pula. Toen ik Nicole erop wees vond ze het ook gek maar dacht dat de meeste mensen nooit zouden merken dat het aan de hand was. Het viel mij op toen we op het rustige Dante-plein tegenover een basisschool, in het zonnetje, aan een cappuccino zaten. Links van de school staat een katholieke kerk en rechts ervan een restaurant met de naam Alighieri. Dante’s La Divina Comedia op de drempel van een basisschool. Alsof de kinderen een levenskeuze voorgehouden wordt; sla je linksaf (inferno) of sla je rechtsaf (paradiso)? Maar dit terzijde.

Het Dante plein. Links van de fontein de school. Rechts restaurant Alighieri.

Nee, het gekke met Pula is iets heel anders. Het is onzichtbaar, zelfs voor het scherpste oog. 

Je kunt het alleen horen. Als je luistert.

Wat je hoort is namelijk heel iets anders dan wat je ziet. Wat je ziet zijn kinderen die tijdens een korte pauze een broodje eten of een sigaret roken, een man die al heel vroeg aan z’n eerste biertje van de dag zit. Meeuwen bij de fontein en hier en daar een verdwaalde duif met één gezond pootje en één stompje. Maar wat je hóórt zijn kaketoes, ara’s en nog zowat van dat exotische pluimage. Ik hoefde mijn ogen maar te sluiten en ik waande me weer bij ons kleine huisje aan Playa Chiquita in Costa Rica! 

Dit klopte van geen kant en na even speuren merkte ik de kleine luidspreker op waaruit de fraaie dierengeluiden klonken. Nadat ik Nicole op dit vreemde fenomeen had gewezen was voor mij de kous af. Ik ging ervan uit dat een grensverleggende horecaondernemer aan het plein verantwoordelijk was voor dit sfeerverhogende initiatief dat ongetwijfeld zou leiden tot een verhoogde mate van consumeren.

Niets was minder waar!

Toen we even later, met onze fietsen aan de hand, de verkenning van Pula’s binnenstad voortzetten, vlogen de uitheemse vogels ons opnieuw om de kop. De kleine luidsprekertjes waren snel gevonden. Daar ging mijn theorie van de grensverleggende horecaondernemer aan het plein!

Een dartel veulentje bij een stadspoort van Pula

Dan blijven er wat mij betreft nog twee opties over. Namelijk: het is kunst, of het is een poging van het stadsbestuur om ‘een stukje natuurbeleving’ de stad in te brengen. Dat laatste lijkt me helemaal van deze tijd en met twee dartele veulentjes aan de hand dragen we er maar wat graag ons steentje aan bij!

Proeven van Istrië

Hier bij café Epoca staat de zon netjes voor de deur te wachten. Hij wil erin, net als ik, maar waar de zon de toegang wordt geweigerd, mag ik naar binnen en bestel een cappuccino. Ik ben alleen in het grote café op de hoek van de Obala Maršala Tita en de Eugena Kumičića, twee straatnamen die klinken als rinkelend losgeld waarvan ik de waarde niet ken. Het terras is gevuld met mensen die de kant van de zon hebben gekozen.

De zomer likt alvast wat aan het schiereiland. Het wil even proeven van Istrië zoals het werkelijk is. Het pure, zonder de mierzoete, en snel overheersende, smaak van het toerisme, want dat moet hier nog op gang komen. Er liggen een paar luxe jachten lui tegen de steigers van het casino, maar dat telt niet. Istrië is nog even van de Istriërs. En van de zon dus.

We zijn in Poreč, Kroatië. De Italianen noemen het Parenzo waardoor de stad meteen begint te huppelen. Ooit behoorde deze prachtige stad toe aan de Romeinen. Toen was het de beurt aan de Byzantijnen die hier een bisschop achterlieten. Daarna werd er gekozen voor Venetiaans bestuur, wat weer een doorn in het oog van de Genuezen was, met alle gevolgen van dien.

Het is hier altijd blijven rommelen maar nu zijn de toeristen hier de baas. De toeristen lijken alles te overwinnen en zijn hard op weg naar wereldheerschappij. Wat het fascisme of het nationaalsocialisme kwaadschiks nooit lukte, lijkt het toerisme zonder probleem voor elkaar te krijgen. Het is een paard van Troje die met man en macht naar binnen wordt gesleept. Waar zijn de verdedigingslinies opgeworpen? Waar staan ze nog overeind? 

De tsunami aan toeristen is niet meer te stoppen. Westerse toeristen koloniseren al jaren zeer effectief, en voeg daar de nóg efficiëntere neotoeristen uit Azië aan toe, en ook het laatste stukje ongerepte aarde wordt een casino. Hier in Poreč zijn er maar liefst vier (op een bevolking van 12000).

Wijzelf fietsen nu als vooruitgestuurde representanten van het Westerse toerisme naar Bali. Links en rechts zien we hoe de vlag erbij hangt en natuurlijk hangt die vlag halfstok. Streken die vroeger een zichzelf bedruipende bedrijvigheid kende, zoals hier in Poreč ooit de scheepsbouw het tempo bepaalde, zijn vandaag de dag overgeleverd aan de seizoenen van het toerisme. De ene helft van het jaar kent de stad een hopeloos eenzaam en leeg bestaan, de andere helft van het jaar voegt het zich slaafs naar de duizenden bezoekers die er hun gerief komen halen.

Nu, zo tegen het einde van maart, is het eigenlijk de mooiste tijd van het jaar hier in Poreč. Je ziet iedereen bewegen in het ritme dat precies past bij deze fraaie kustplaats. Niet het hebberige ritme van het hoogseizoen of het landerige van het laagseizoen. Iedereen staat op ‘en gaat weer eens wat doen!’. Alles kan nog even ‘voor de drukte uit’. Er is tijd voor een praatje, er kan nog gewacht worden want er is nu meer dan genoeg adem voor iedereen. Het hart klopt nu in zijn natuurlijke ritme.

Voor ons het juiste moment en de juiste plaats voor een rustdag.

Monaco in de Bergen

We rijden Bad Gastein op. Zo moet je het zeggen want het stijgingspercentage naar dit in verval geraakte kuuroord is gigantisch. Ik heb halverwege de klim het hart op de tong. Letterlijk, want mijn hartslag bevindt zich in het dieprood en klimt met me mee tot het mijn wijd openstaande mond bereikt en zich via mijn tong een weg naar buiten spuugt. Ik moet om de 30 omwentelingen stoppen om mijn hartslag terug te brengen naar de plek waar het hoort. Nicole gaat het steile klimmen beter af.

Wanneer we het oude centrum richting de imposante waterval binnen kruipen, zie ik een Oost-Europees ogende vrouw met haar mobiele telefoon foto’s maken door het vuile raam van een leegstaand hotel. Ze wijst naar binnen en dwingt haar man te komen kijken naar alles wat ze aanwijst. Kurhotel Mirabell staat er op de gevel. Terwijl de man naar het vuile raam loopt, moet ik denken aan het programma ‘Ik Vertrek’ en bezie het stel nu als deelnemers aan pakweg de Tsjechische versie van dat programm (Odcházím). Dat worden lange draaidagen want aan dat Kurhotel zullen ze een flinke klus hebben. 

Ik kijk hijgend naar de waterval net voorbij het Kurhotel Mirabell en buig af naar rechts. 

Fietste ik hier eind negentiende eeuw naar boven, dan zou ik na deze bocht aan het zuurstof moeten. Dan was ik het adembenemende Bad Gastein binnen gefietst op het (letterlijke) hoogtepunt van de Belle Époque. Dan had ik mijn fiets op het plein voor Hotel Straubinger geparkeerd en was ademloos gaan zitten kijken naar de ‘beau monde’ van het ‘fin de siècle’. Keizer Wilhelm I had ik hier zomaar aan kunnen treffen, of zijn kanselier Otto von Bismarck die we onderweg zoveel zijn tegengekomen in allerlei statige standen van steen. Of wat dacht je van Sisi, de keizerin van Oostenrijk? Ze waren hier destijds veelvuldig om het nuttige (staatszaken) met het aangename (kuren) te combineren. Zo werden grote en kleine kwalen gelijktijdig onder handen genomen.

Het eens zo statige Hotel Straubinger

Alle groten der aarde kwamen hier destijds in het ‘Monaco in de bergen’. Nu zie je er, behalve twee Oost-Europese gelukzoekers, geen hond meer. De begane grond van Hotel Straubinger, ooit het grootste en statigste hotel van Bad Gastein, is rondom dichtgetimmerd. De grandeur van welleer zie je alleen nog als je je ogen toeknijpt en door je oogwimpers naar het hotel kijkt. 

Het doet een beetje pijn. 

Vergane glorie roept bij mij altijd een verlangen op om de dingen nog eens te beleven zoals ze ooit waren. Nog één keer wil ik de piccolo met de in gouddraad opgesierde letters H en S op de linkerborst aan het werk zien met de valies van hooggeplaatste gasten. Ik zou willen zien hoe het banket werd klaargemaakt, hoe het menu van de dag handgeschreven en -gevouwen zijn plek heeft op een weelderig gedekte tafel en hoe de gasten hun plaats aan de tafel werd aangewezen. Ik wil horen hoe er wordt geconverseerd, gekonkeld en gekoketteerd.

Maar ik hoor en zie niets.

Dan zie ik de schuin uitgesleten natuurstenen drempel van het hotel. Dichterbij het verleden kan ik niet komen omdat de gehele gevel is afgeschermd met ijzeren hekken. Ik schuif het hek bij de entree zover ik kan richting de natuurstenen drempel. De stilte maakt plaats voor een, onverwachts hard, schrapend geluid. Als het hek de drempel bijna raakt steek ik mijn voet door de ijzeren mazen en zet een stap op de drempel van het oude hotel en treed zo in de voetsporen van Keizer Wilhelm I, Johann Strauss, Sisi, William Somerset Maugham, Otto von Bismarck en vele anderen, maar vooral toch in die van de piccolo. 

En wie zou hier niet nog graag eens een kaartje willen leggen?

Mijn beelden van grandeur en vergankelijkheid mengen zich naar het ‘Grand Hotel Europa’ van Ilja Leonard Pfeijffer. In het boek gaat de schrijver naar een in verval geraakt hotel ergens in Europa waar hij zijn stukgelopen relatie, en nog veel meer, tegen het licht houdt. Ik las het een paar weken voor ons vertrek maar merk dat de beelden die mijn eigen verbeelding bij de woorden van Pfeijffer produceerden hier pas hun definitieve vorm krijgen. Hotel Straubinger ís voor mij Grand Hotel Europa maar waar het hotel in de roman door een Chinese investeerder gereanimeerd wordt om de gretige Aziatische toerist te lokken, verliest Hotel Straubinger hier in Bad Gastein langzaam maar zeker de strijd tegen de elementen.

Helaas staan Hotel Straubinger en Kurhotel Mirabell symbool voor het Bad Gastein van nu want ook Haus Austria, het Kongresshaus, het Badeschloss en het oude Postamt, stuk voor stuk monumentale bouwwerken, staan er leeg en vervallen bij.

Alleen voor fietsers is Bad Gastein nog altijd adembenemend.

Hier, in de keuken van het hotel, werden ooit de heerlijkste sterren-gerechten klaargemaakt
Translate »