Aftellen doen we inmiddels in grootheden van een week. Nog zeven weken, nog zes weken. Het schiet al op. We zijn in de fase aanbeland waarin we zoetjesaan afscheid nemen van mensen. Vrienden en familie die we niet meer gaan zien voor vertrek knuffelen we net even langer als we ze gedag zeggen.
Nicole telt niet alleen af in weken. Ook haar ‘loopjes’ worden afgeteld (Drechtloop, Safaritrail…) en uiteraard haar werkdagen bij het AVL. Voor mij zijn er de oefensessies en studiodagen met mijn band KOLBAK die ik aftel.
We tellen af in loopjes, werkdagen en sessies omdat dit dingen zijn die we heel erg gaan missen. Dan gaat het niet om het hardlopen, werken of musiceren an sich, maar om de mensen met wie we dit doen. Het zijn de hardloopmaatjes, de collega’s en de bandleden die we gaan missen.
Als wij in de ochtend van 23 februari vertrekken, zal dat gepaard gaan met twee soorten gevoelens. Een droevig gevoel omdat wat we achterlaten te waardevol en belangrijk voor ons is om het graag te verlaten. En een vreugdevol gevoel, omdat wat er voor ons ligt zo’n grote aantrekkingskracht heeft dat we niet anders kunnen dan ons er enorm op verheugen.
(voor Cor en Gré Mak, ter nagedachtenis van Ritchie)
Het tocht een beetje in café Halfweg. De deuren van de dorpskroeg staan aan twee kanten open. Ik voel de zomer in mijn rug vertrekken.
Net als de jonge serveerster de keuze voor het avondmaal voorlegt (“Wilt u een hamburger of drie stokjes saté?”), neemt de laatste zonnebries een oude bekende met zich mee. Cor Mak.
Cor ziet me zitten en begroet me met volle woorden en op een volume dat bestemd is voor grote groepen. Ondertussen monstert hij mijn tafelgenoten. “Tijd niet gezien, vriend! Hebben jullie familiedag ofzo? Ik zie allemaal Schoutens!” Ik zeg hem dat we inderdaad een familiedag hebben en probeer tegelijkertijd in te schatten hoeveel Cor heeft gedronken.
Cor maakt een nuchtere indruk.
Het meisje van het café staat met een afhangende heup en een notitieboekje te wachten op mijn keuze voor hamburger of saté. Ik houd haar niet langer op en kies voor saté.
Cor loopt door naar het terras van café Halfweg. Ik kijk hem na en vraag me af of hij rookt. (Dacht het niet.)
Terug bij de familie, heb ik het met mijn oom Theo kort over het onbeschrijfelijke leed dat Cor 2 jaar eerder is overkomen. Hij verloor toen zijn jongste zoon Ritchie. Een auto-ongeluk tijdens een stapavond werd ‘m fataal. De jongen is net geen 22 jaar geworden.
Nadat ik de slechtste saté ooit heb gegeten, duikt Cor voor de tweede keer achter mijn rug op. Opnieuw met luide en joviale stem. Hij beschrijft in het kort onze lange vriendschap, die we voornamelijk op en rond de tennisbaan beleefden.
Cor is geen spat veranderd, merk ik. Nog immer goedlachs en voor iedere gelegenheid heeft hij een goed verhaal en een gulle lach paraat.
Als we even later een tweetal oude koeien op het droge hebben begint Cor, gek genoeg, over zijn Fender Stratocaster, een elektrische gitaar. Hij doet er niets meer mee maar verkopen op marktplaats levert nauwelijks iets op dus hij bewaart ‘m liever, zegt hij. Even later nemen we afscheid.
Aan de lange familietafel denk ik nog even na over de ontmoeting met Cor. Mijn gedachten blijven steken bij de Fender Stratocaster gitaar. En dan valt het kwartje.
Cor speelde vroeger gitaar en had grote bewondering voor Ritchie Blackmore van Deep Purple. Zijn jongste zoon vernoemde hij zelfs naar de virtuoos die sinds jaar en dag speelt op een Fender Stratocaster. Geen wonder dat hij de gitaar niet van de hand doet. Die Strat is meer dan een gitaar. Het is een herinnering aan zijn verongelukte zoon. Een houvast met zes gevoelige snaren.
In gedachte zie ik Cor voor me met de Stratocaster op schoot. Met een brok in zijn keel slaat hij een stroef E-akkoord aan. Van de E kruipt hij als vanzelf naar de A en de B. Een eenvoudig bluesschema was nog nooit zo moeilijk om te spelen. Hij voelt het direct. Voor het eerst speelt hij met zijn hart.
Die gitaar krijgt een ereplek.